ECLI:NL:RBNHO:2025:4941

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/15/363291 / KG ZA 25-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bepalen voorlopige zorgregeling onder begeleiding van BOR Humanitas

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 mei 2025 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een man en een vrouw, die samen een zoon hebben. De man vorderde een voorlopige zorgregeling voor omgang met zijn zoon, die onder begeleiding van BOR Humanitas zou plaatsvinden. De vrouw, die de zorg voor de minderjarige heeft, voerde verweer en vorderde dat de omgang alleen onder begeleiding zou plaatsvinden totdat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het van groot belang was dat de minderjarige weer contact met zijn vader kreeg, gezien de lange periode dat zij elkaar niet hadden gezien. De rechtbank wees de vordering van de man toe, waarbij werd bepaald dat de omgang onder begeleiding van BOR Humanitas zou plaatsvinden. Tevens werd de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar de omgang, met de voorwaarde dat de vrouw binnen vier weken een bodemprocedure zou starten tot vaststelling van een zorgregeling. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/363291 / KG ZA 25-157
Vonnis in kort geding van 9 mei 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Biskanter te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 3 van de man
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met de producties 1 tot en met 5 van de vrouw
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de man
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 15 april 2025 zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Biskanter voornoemd en de vrouw, bijgestaan door mr. Van de Pol voornoemd.
1.3.
Tijdens de zitting is met partijen afgesproken dat de man een verklaring van zijn behandelaar(s) zal opvragen waaruit een reëel beeld van de man blijkt wat hij wel en niet aankan of waarbij hij extra hulp nodig heeft en dat vervolgens de advocaten gezamenlijk een verzoek indienen om in deze zaak vast de opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming te geven.
1.4.
De man heeft overeenkomstig zijn toezegging een verklaring van zijn behandelaar toegestuurd. Van de advocaten is geen nader bericht ontvangen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2019 tot en met 2022 een affectieve relatie gehad en samengewoond.
2.2.
Uit hun relatie is op [geboortedatum] 2021 te [plaats] hun zoon [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) geboren. De man heeft [minderjarige] erkend en partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
De contacten tussen partijen over de zorgregeling van de man met [minderjarige] verlopen moeizaam. De man heeft meerdere keren een advocaat moeten inschakelen om tot afspraken te komen over omgang van de man met [minderjarige]. In 2023 hebben er gedurende vier maanden begeleide omgangsmomenten via BOR Humanitas plaatsgevonden. Deze omgang vond plaats eenmaal per twee weken op zaterdag van 10 tot 12 uur in het omgangshuis.
2.4.
De man is in december 2023 op eigen verzoek opgenomen geweest in de Zuiderpoort in verband met een beginnende psychose. De vrouw heeft in reactie daarop de omgang stopgezet en niet meer hervat.
2.5.
Op 22 december 2023 heeft de man via zijn toenmalige advocaat laten weten dat het weer goed ging met hem en dat zijn maatschappelijk werker en het behandelteam geen probleem zagen om de omgangsafspraken door te laten gaan. Ook vanuit het omgangshuis is geobserveerd dat het contact tussen de man en [minderjarige] goed was.
2.6.
In een eerdere kort geding procedure bij deze rechtbank in maart 2024, waarin de man vorderde dat een voorlopige zorgregeling zou worden bepaald die neer kwam op het hervatten van de begeleide zorgregeling via BOR Humanitas, vorderde de vrouw in reconventie dat de omgang zou worden opgeschort totdat in de bodemprocedure een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zou zijn gedaan naar de vraag hoe omgang (frequentie en soort) in het belang van de minderjarige kan worden vormgegeven.
Partijen hebben tijdens die zitting afspraken gemaakt over een voorlopige (begeleide) omgang. Die voorlopige zorgregeling is door de voorzieningenrechter in een vonnis van 20 maart 2024 vastgesteld.
2.7.
De begeleide omgang verliep goed en in juli 2024 heeft de vrouw aan de man voorgesteld de begeleide omgang te stoppen en de omgang voortaan zelf vorm te geven. Vanaf dat moment vond de omgang plaats bij de vrouw thuis of in haar woonomgeving. De vrouw heeft de man ook een aantal keer alleen met [minderjarige] een boodschap laten doen. Er waren geen vaste afspraken over omgangsmomenten, maar die momenten werden iedere keer kort van tevoren in onderling overleg afgesproken.
2.8.
Eind oktober 2024 heeft de man een psychische ontregeling gehad. Die situatie heeft drie weken geduurd, tot medio november 2024. De man heeft de vrouw hierover, achteraf, begin december 2024, geïnformeerd. Vanaf dat moment heeft de vrouw aangegeven geen contact meer te willen met de man en heeft zij de omgang van de man met [minderjarige] gestaakt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert samengevat – primair dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad een voorlopige zorgregeling zal bepalen waarbij [minderjarige] en de man gedurende één maand na dit vonnis eens per twee weken op zaterdag van 10 uur tot 12 uur omgang hebben, al dan niet onder begeleiding van BOR Humanitas of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, en de maand erna iedere week van 10:00 uur tot 12:00 uur onbegeleid in de woonomgeving van de man en dat de voorzieningenrechter partijen zal doorverwijzen naar het Uniform Hulpaanbod zodat zij kunnen werken aan hun onderlinge communicatie, dan wel subsidiair dat de voorzieningenrechter een zodanige regeling zal bepalen als de hem in goede justitie meent te behoren.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de omgang tussen de man en [minderjarige] alleen onder begeleiding kan plaatsvinden van BOR Humanitas dan wel een andere professionele organisatie totdat in een zogenoemde bodemprocedure advies is gegeven door de Raad voor de Kinderbescherming en om als de voorzieningenrechter het in deze procedure mogelijk acht een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te entameren waar het gaat om de omgang.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie ziet de voorzieningenrechter aanleiding de voorzieningen gezamenlijk te behandelen en te beoordelen.
4.2.
[minderjarige] is pas 4 jaar oud en heeft recht op en belang bij contact en omgang met beide ouders. [minderjarige] heeft de man sinds oktober niet meer gezien. Dat is voor kinderen van die leeftijd vrij lang. Daarom is van het groot belang voor [minderjarige] dat er zo spoedig mogelijk weer een vorm van omgang wordt opgestart. Gelet op de voor [minderjarige] lange duur dat hij geen contact met zijn vader heeft gehad, wordt geoordeeld dat het van belang is om die omgang op korte termijn te doen hervatten. De vrouw heeft verklaard dat zij niet openstaat voor onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige]. In dat verband heeft zij verklaard dat zij bang is dat de man als hij weer ontregeld raakt [minderjarige] iets aan zal doen en dat zij dan een telefoontje krijgt dat er iets ergs is gebeurd. Zij baseert die vrees op haar eigen ervaringen met de man tijdens hun relatie en op de omstandigheid dat je tegenwoordig steeds meer berichten hoort in de media over familiedrama’s. Hoewel de voorkeur van de vrouw uitgaat naar een andere instelling voor begeleiding van de omgang, heeft zij er mee ingestemd dat de omgang weer wordt begeleidt door BOR Humanitas, waar geen wachtlijst bestaat.
4.3.
De behandelaar van de man drs. [betrokkene] - GZ-psycholoog / Schematherapeut, heeft op 22 april 2025 de volgende schriftelijke verklaring afgegeven:
Met deze brief informeer ik u, op verzoek van de heer [de man] over zijn psychologische behandeling bij mij in het kader van zijn persoonlijke ontwikkeling en de huidige gezinsproblematiek. De heer [de man] is sinds november 2024 bij mij in behandeling in de vorm van schematherapie.
Tijdens de sessies werken we gericht aan het inzichtelijk maken en veranderen van diepgewortelde patronen in denken, voelen en handelen. Dit proces vraagt inzet, reflectie en motivatie. Ik zie dat de heer [de man] zich actief inzet voor zijn therapie. Hij toont bereidheid om naar zichzelf te kijken en verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en de invloed hiervan op zijn omgeving, waaronder zijn zoon.
Hoewel verandering tijd vraagt, zie ik positieve stappen in zijn persoonlijke ontwikkeling en het beter reguleren van zijn emoties. Hij toont een sterke wens om een positieve en stabiele rol te vervullen in het leven van zijn zoon en werkt aan de vaardigheden die daarvoor nodig zijn.
4.4.
Uit deze verklaring blijkt
geencontra-indicatie om de omgang tussen de man en [minderjarige] onder begeleiding weer op te starten. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat de omgang tussen de man en [minderjarige] moet plaatsvinden onder begeleiding van BOR Humanitas. Ter zitting is verklaard door partijen dat BOR Humanitas bereid is om de omgang weer te begeleiden en dat de omgang op korte termijn kan starten. Dit deel van de vordering in conventie wordt toegewezen. Gelet op dat oordeel heeft de vrouw geen belang bij afzonderlijke toewijzing van haar vordering sub I, strekkende tot het bepalen van een voorlopige begeleide zorgregeling. Die vordering wordt afgewezen.
4.5.
De door de man gevorderde verdere opbouw van de omgang, in die zin dat na één maand begeleide omgang de omgang (feitelijk twee omgangsmomenten) voortaan de omgang wekelijks onbegeleid zal plaatsvinden is op dit moment naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet aan de orde. Uit de verklaring van de vrouw blijkt dat er feitelijk nog nooit onbegeleide omgang heeft plaatsgevonden, anders dan een uurtje voor een boodschap. Hoewel uit de verklaring van de behandelaar van de man geen contra-indicatie tegen omgang naar voren komt, moet wel rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de psychische gezondheid van de man niet altijd stabiel is en dit voor de vrouw een punt van zorg blijft. Als gevolg van haar eigen ervaringen met de man tijdens de relatie en berichten in de media over familiedrama’s is bij de vrouw een diepgewortelde angst ontstaan om mee te werken aan onbegeleide omgang. Als op dit moment zou worden toegewerkt naar onbegeleide omgang zou dit bij de vrouw zodanige stress opleveren dat dit weerslag heeft op [minderjarige]. Hij zal die heftige emoties bij de vrouw immers oppikken, ook als zij haar angst niet uitspreekt. Daarom kan een opbouw in de zorgregeling naar onbegeleide omgang ook niet in het belang van [minderjarige] geacht worden.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is wel sprake van een status quo die doorbroken moet gaan worden. Het is niet in het belang van [minderjarige] of van partijen dat deze status quo onveranderd blijft voortduren. Hoewel de vrouw ook in het eerdere kort geding al vorderde dat er eerst een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming moet plaatsvinden naar de vrouw welke vorm van omgang in het belang van [minderjarige] geacht moet worden, heeft zij nog geen bodemzaak aanhangig gemaakt tot vaststelling van een zorgregeling. Ook de man heeft met dat doel nog geen bodemprocedure aanhangig gemaakt. De vrouw heeft verklaard dat zij de uitkomst van dit kort geding wilde afwachten maar wel van plan is een bodemprocedure te starten. De vrouw heeft ook in dit kort geding gevorderd om voor zover mogelijk de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in het kader van dit kort geding vast een opdracht te geven om een onderzoek te doen. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
4.7.
Gelet op de constatering dat het van belang is dat de bestaande status quo zo spoedig mogelijk moet worden doorbroken, acht de voorzieningenrechter het van belang om in het kader van dit kort geding alvast opdracht te geven aan de Raad om een onderzoek in te stellen naar de vraag of en zo ja welke vorm van omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] geacht kan worden.
4.8.
De Raad moet de uitkomst van dat onderzoek indienen in een bodemprocedure waarin die uitkomst moet worden meegewogen in een beslissing. Omdat de betreffende bodemprocedure nog aanhangig moet worden gemaakt zal aan de opdracht aan de Raad de voorwaarde worden verbonden dat de vrouw binnen de hierna te noemen termijn een bodemprocedure zal starten strekkende tot het vaststellen van een zorgregeling, zodat de Raad voor de Kinderbescherming in die procedure kan rapporteren. De advocaat van de vrouw dient het zaaknummer van de nog aanhangig te maken zaak door te geven aan de Raad onder verwijzing naar dit vonnis. Als de bodemprocedure niet binnen de hierna te noemen termijn zal worden gestart hoeft het onderzoek door de Raad ook niet te starten.
4.9.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
bepaalt een voorlopige zorgregeling waarbij [minderjarige] en de man gedurende
eens per twee weken op zaterdag van 10 uur tot 12 uur omgang hebben, onder
begeleiding van BOR Humanitas,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
gelast een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de vraag of een, en zo ja welke, zorgregeling het meest in het belang geacht kan worden van
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2021 te [plaats]
,
5.6.
bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming zijn onderzoek pas hoeft aan te vangen nadat de Raad van de advocaat van de vrouw heeft vernomen dat een bodemprocedure strekkende tot het vaststellen van een zorgregeling aanhangig is gemaakt en hem het zaaknummer van die bodemzaak is meegedeeld, zodat hij in die bodemzaak kan rapporteren,
5.7.
bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming
niet met het onderzoek hoeft te beginnenals de vrouw niet uiterlijk binnen vier weken na de datum van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig gemaakt zal hebben strekkende tot vaststelling van een zorgregeling en de advocaat van de vrouw de Raad heeft geïnformeerd over het zaaknummer van die bodemzaak onder verwijzing naar dit vonnis,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 9 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155