ECLI:NL:RBNHO:2025:4976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
15.284834.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag met geslaagd beroep op noodweer en ontslag van alle rechtsvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 4 september 2024 in Zaandam, tijdens een aanval door meerdere personen, met een mes gestoken in het bovenlichaam van de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging een beroep deed op noodweer. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte, het steken met een mes, proportioneel was gezien de omstandigheden waaronder hij werd aangevallen door meerdere personen. De rechtbank heeft daarom het beroep op noodweer gehonoreerd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.284834.24 (P)
Uitspraakdatum: 29 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. de Haan, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzij, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzij, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vraag of het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • een proces-verbaal aangifte door [benadeelde] van 4 september 2024 (p.36 van het procesdossier);
  • een schriftelijk bescheid (los gevoegd), inhoudende een letselverklaring van 5 september 2024 van [deskundige 1] namens [deskundige 2] , een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4° Sv;
  • een schriftelijk bescheid (los gevoegd), zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 1 april 2025, inhoudende een Forensisch geneeskundig onderzoek van [deskundige 3] , een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4° Sv.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 september 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het bovenlichaam van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
4.2
Beroep op noodweer
4.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte – door al liggend op de grond van zich af te steken gedurende een aanval door meerdere personen – gerechtvaardigd is. De verdachte heeft zich immers verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door de aangever, diens broer en andere onbekend gebleven mannen. Nu sprake was van een noodweersituatie en het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit moet de verdachte volgens de raadsvrouw worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zelfs wanneer de verklaring van de verdachte wordt gevolgd, hij door de tegenpartij werd aangevallen met de blote vuist. Dan is het niet proportioneel om iemand met een mes te steken. Het beroep op noodweer moet volgens de officier van justitie dan ook worden verworpen.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierin ligt besloten dat moet zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De te hanteren maatstaf luidt dat één en ander aannemelijk moet zijn geworden. De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
Vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden
De verdachte heeft vanaf het moment van zijn aanhouding tot en met de terechtzitting (op hoofdlijnen) consistent het volgende verklaard. Op 4 september 2024 was hij samen met een vriend in het park waar hij probeerde bolletjes met zout te verkopen als cocaïne. Op enig moment werd hij aangevallen door vijf personen, waaronder de aangever. Daarbij is de verdachte op de grond terecht gekomen en werd hij door meerdere personen geslagen en geschopt. Ook kwam de aangever bovenop hem zitten en werd hij bij de nek vastgepakt door de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij het gevoel had dat hij ging sterven. De verdachte heeft toen gestoken met een mes, waardoor de aangever gewond is geraakt. De verdachte verklaart dat hij niet weet of het mes daar al lag of dat het van één van de personen was die hem aanvielen. Nadat de verdachte het mes had gebruikt, gingen zijn belagers weg. De verdachte is vervolgens weggerend, gevallen en bewusteloos geraakt waarna hij uiteindelijk is gevonden door de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht zoals door de verdachte naar voren gebracht voldoende aannemelijk is geworden. Zijn verklaring wordt ondersteund door de bij de verdachte geconstateerde verwondingen aan zijn knieën en gezicht, terwijl er bij de aangever – afgezien van de steekverwonding – geen letsel is vastgesteld. De aangever heeft zelf ook verklaard dat hij de verdachte heeft geslagen en dat hij in het park was met onder meer zijn broer en ene [betrokkene] . Het door de verdachte geschetste scenario vindt daarnaast steun in de omstandigheid dat onder hem drie bolletjes met (vermoedelijk) zout zijn aangetroffen. Ook de wijze waarop de verdachte door de politie is aangetroffen komt overeen met zijn verklaring: de verdachte lag op zijn rug op de grond in het park toen de politie ter plaatse kwam. Verder heeft de verdachte direct tegenaangifte gedaan en ook past de verklaring van de verdachte bij de overige inhoud van het strafdossier.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte alleen kwam te staan tegenover meerdere personen die hem sloegen en schopten, ook nadat de verdachte op de grond terecht was gekomen. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachtes lijf. De verdachte bevond zich dan ook in een noodweersituatie.
Subsidiariteitseis
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het steken met het mes door de verdachte geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, in die zin dat onder de gegeven omstandigheden voor de verdachte geen reële en redelijke andere mogelijkheid bestond om zich aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te onttrekken. De verdachte werd immers omringd en aangevallen door meerdere personen, als gevolg waarvan hij op de grond belandde. Ook toen hij op de grond lag werd hij geslagen en geschopt en de aangever kwam bovenop hem zitten. Hierdoor bestond voor de verdachte geen reële mogelijkheid zich aan de aanranding te onttrekken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte niet weg kon komen en dat ook overigens van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden zich te onttrekken aan het geweld. Hiermee is voldaan aan de zogenoemde subsidiariteitseis.
Proportionaliteitseis
De vervolgvraag is of de gedragingen van de verdachte als verdedigingsmiddel in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding, met andere woorden of is voldaan aan de zogenoemde proportionaliteitseis. Bij het beoordelen van de (on)redelijkheid van de verhouding tussen het verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding is mede van belang of de verdachte een minder ingrijpende wijze van verdediging ter beschikking stond. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik maken van een mes door daarmee een ander in het bovenlichaam te steken als verdedigingsmiddel in beginsel niet in redelijke verhouding staat tot een wederrechtelijke aanranding die bestaat uit het insluiten, slaan (met blote handen) en schoppen van een persoon. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die dat anders maken. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak voordoen, en legt hierna uit waarom.
Zoals hiervoor vastgesteld stond de verdachte tegenover een numerieke meerderheid. De verdachte werd aangevallen door vijf personen die hem, ook toen hij op de grond lag, schopten en sloegen. Daarbij is de aangever bovenop de verdachte gaan zitten en werd hij door de aangever bij de keel vastgehouden. Blijkens de bevindingen van de politie is de verdachte ook tegen zijn hoofd geslagen en/of geschopt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat sprake was van een voorafgaand conflict tussen de verdachte en de aangever. De verdachte bevond zich in een zeer benarde situatie waarin hij niet wist wat zijn belagers met hem van plan waren en welk geweld hem mogelijk nog te wachten stond. De verdachte zag kans een mes te pakken dat voor het grijpen lag en de verdachte daarmee te steken, waarbij de rechtbank opmerkt dat de herkomst van het mes op basis van het dossier niet duidelijk is geworden. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet van de verdachte kon worden verlangd dat hij (eerst) een ander, minder ingrijpend, verdedigingsmiddel zou kiezen. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte na het steken met het mes, toen daar de ruimte voor ontstond, is weggerend.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, zodat voldaan is aan de zogenaamde proportionaliteitseis.
Conclusie
De conclusie is dat het beroep op noodweer slaagt en dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

5.Vordering benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.076,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank oordeelt over deze vordering als volgt.
Artikel 361, tweede lid, onder a Sv bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Omdat ontslag van alle rechtsvervolging zal volgen is aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid niet voldaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2025.