In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2025 uitspraak gedaan over de vervangende toestemming voor de inschrijving van de jongste minderjarige, [de minderjarige 3], op een andere basisschool dan zijn oudere broers. De moeder, eiser in deze procedure, heeft verzocht om toestemming om haar jongste kind in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats]. De vader, gedaagde, heeft bezwaar gemaakt tegen deze inschrijving, met als argument dat hij het niet eens is met de keuze voor een christelijke school. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder toegewezen, omdat de jongste minderjarige behoefte heeft aan structuur en rust, wat volgens de GI niet geboden kan worden op de school waar de oudere broers zijn ingeschreven. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de zorgen van de vader, maar oordeelt dat de specifieke situatie van [de minderjarige 3] zwaarder weegt. De moeder heeft aangetoond dat de school [basisschool] beter aansluit bij de behoeften van haar kind. De vader's bezwaar tegen de christelijke identiteit van de school werd niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om de vordering van de moeder af te wijzen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder toegewezen en de vordering van de vader afgewezen, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.