ECLI:NL:RBNHO:2025:5118

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/15/343129 / FA RK 23-3993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag en beëindiging van omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over haar minderjarige dochter toe te wijzen. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en er is al meer dan twee jaar geen contact tussen hem en de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zijn gezag regelmatig op een verkeerde manier heeft gebruikt en onvoldoende inzicht heeft in wat dit betekent voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat de vader dreigend gedrag vertoont en dat er een verleden van stalking is. De vader heeft eerder geen medewerking verleend aan contactherstel en heeft geen toestemming gegeven voor noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader feitelijk geen invulling meer geeft aan zijn rol als gezaghebbende ouder en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en bepaald dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de vader en de minderjarige. De beslissing is genomen in het kader van de internationale context van de zaak, waarbij zowel de ouders als de minderjarige de Poolse nationaliteit bezitten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/343129 / FA RK 23-3993
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 mei 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.E.M. Boukens, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de vader],
zonder vaste woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen: de vader.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 22 augustus 2023;
- de openbare oproep van de vader in de Staatscourant van 10 februari 2025.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 april 2025 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. D.E.M. Boukens. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
Ter zitting is [tolk] ten behoeve van de moeder opgetreden als tolk in de [taal] taal.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2019 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de kinderen [de kinderen] :
- [de meerderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , [land] ,
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , [land] .
2.3.
Partijen en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.
2.4.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.5.
De kinderen hebben van 2 maart 2021 tot 2 maart 2024 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar (hierna: de GI).
2.6.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2021 heeft het Hof verklaard voor recht dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Ook heeft het Hof bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is. Voorts heeft het Hof een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader de kinderen bij zich heeft om de week op zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur en op zondag van 10:00 uur tot 19:00 uur, een en ander uit te breiden in overleg met de gezinsmanager.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank te bepalen dat zij eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] wordt belast en dat er geen zorg- of contactregeling geldt tussen de vader en [de minderjarige] .
3.2.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoeken naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met het eenhoofdig gezag wordt belast. De moeder heeft gehoord dat de vader in Griekenland zou wonen, maar dit weet zij niet zeker. Volgens de moeder zijn de ouders niet in staat om met elkaar te communiceren. De moeder is bang voor de vader, hij is dreigend naar haar en er is een verleden van stalking. Daarbij handelt de vader niet in het belang van [de minderjarige] . Hoewel beide kinderen onder toezicht hebben gestaan van de GI, heeft de vader geen toestemming gegeven voor het inschakelen van psychologische begeleiding op school voor [de minderjarige] . De GI heeft uiteindelijk besloten dat de hulp kon worden ingezet zonder zijn toestemming, vanwege de noodzaak van de hulp voor [de minderjarige] . Voorts heeft de vader enkele jaren het paspoort van [de minderjarige] onder zich gehad en heeft hij geweigerd deze aan de moeder te overhandigen. Pas toen de advocaat van de moeder hem had aangeschreven, heeft hij het paspoort afgegeven. Verder heeft de vader zijn toestemming voor een vakantie van de moeder met de kinderen pas gegeven toen de moeder een juridische procedure was gestart. Ook heeft de middelbare school van [de minderjarige] een uitzondering gemaakt door haar in te schrijven zonder toestemming van de vader. Deze situatie kan niet zo doorgaan. De vader ziet en spreekt de kinderen niet (of amper) en weet niet wat zich afspeelt in hun levens. Hierdoor is hij niet in staat beslissingen te nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] .
3.3.
Daarnaast ziet de moeder zich genoodzaakt de rechtbank te verzoeken om te bepalen dat er geen zorgregeling meer geldt tussen de vader en [de minderjarige] . De inmiddels meerderjarige [de meerderjarige] heeft sinds eind 2022 geen omgang meer met de vader en [de minderjarige] heeft haar vader in april 2023 voor het laatst gezien. Zij heeft aangegeven dat ze niet meer naar haar vader wil, omdat ze bang voor hem is. Hoewel door de GI was ingezet op contactherstel, heeft de vader niet gereageerd op voorstellen van de GI. De vader belt af en toe nog met [de meerderjarige] en dan vindt er een kort algemeen gesprek plaats. [de minderjarige] wil niets met haar vader te maken hebben en neemt de telefoon niet op als hij belt.

4.Het verweer

4.1.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

5.5. Het standpunt van de Raad

5.1.
Door de Raad is geadviseerd om de verzoeken van de moeder toe te wijzen. In januari 2024 heeft de Raad de afsluiting van de ondertoezichtstelling getoetst. Er waren aanvankelijk grote zorgen over huiselijk geweld, stalking door de vader, omgang en het belasten van de kinderen met volwassenenproblematiek. Deze zorgen zijn gedurende de ondertoezichtstelling niet geheel weggenomen, omdat de vader niet open stond voor hulpverlening. De situatie is uiteindelijk wel rustiger geworden, omdat de vader zich steeds meer afzijdig hield. Er zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet, maar de vader wilde niet meewerken. Volgens de Raad is de situatie inmiddels zo dat de vader te weinig contact heeft met [de minderjarige] om te weten wat er in haar leven speelt en wat de juiste keuzes zijn voor haar. Daarbij gebruikt hij zijn gezag regelmatig op een verkeerde manier en ziet hij onvoldoende in wat zijn gedrag betekent voor [de minderjarige] . Bovendien verblijft de vader kennelijk in het buitenland en heeft daardoor ook geen zicht meer op hoe het met haar gaat.

6.De beoordeling

ten aanzien van [de meerderjarige]
6.1.
De rechtbank overweegt dat zij niet meer hoeft te beslissen op de oorspronkelijke verzoeken van de moeder ten aanzien van [de meerderjarige] , nu [de meerderjarige] gedurende de procedure meerderjarig is geworden en de moeder op de zitting deze verzoeken heeft ingetrokken.
ten aanzien van [de minderjarige]bevoegdheid en toepasselijk recht
6.2.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat zowel de ouders als [de minderjarige] de Poolse nationaliteit bezitten en onderhavige zaak aldus een internationaal karakter draagt. Gelet hierop dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op de verzoeken.
6.3.
De verzoeken van de moeder betreffen een geschil over de zorgregeling en het gezag en vallen als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter). Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
6.4.
Ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
de gezagsverhouding
6.5.
De rechtbank stelt vast dat [de minderjarige] in [land] is geboren en dat zij sinds [datum] in Nederland staat ingeschreven. Niet in geschil is dat de ouders naar Pools recht zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Evenmin is in geschil dat deze gezagsverhouding in Nederland wordt erkend, nu door het Gerechtshof Amsterdam bij beschikking van 4 mei 2021 is verklaard voor recht dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast.
Gezag
6.6.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen, ook na verbreking van hun relatie. Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan echter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
6.7.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel. De moeder kan dan ook ontvangen worden in haar verzoek.
6.8.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.9.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over [de minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat [de minderjarige] niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
6.10.
Uit de stukken en uit hetgeen door de moeder op de zitting onweersproken naar voren is gebracht, blijkt dat er al ruim twee jaar geen contact is geweest tussen de vader en [de minderjarige] of tussen de ouders. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en de moeder heeft vernomen dat hij in Griekenland verblijft. De rechtbank constateert dat er grote zorgen waren over dit gezin en dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling daar geen verandering in heeft kunnen brengen. Hoewel door de GI is ingezet op contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] , heeft de vader zijn medewerking hieraan om hem moverende redenen niet verleend. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de vader zijn gezag regelmatig op een verkeerde manier heeft gebruikt en dat hij onvoldoende inziet wat zijn gedrag betekent voor [de minderjarige] . Zo heeft de vader enkele jaren het paspoort van [de minderjarige] niet willen overhandigen aan de moeder en heeft hij pas toestemming gegeven voor een vakantie nadat de moeder een juridische procedure aanhangig had gemaakt. Ook is door de moeder onweersproken naar voren gebracht dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor het inschakelen van psychologische begeleiding op school voor [de minderjarige] en geen handtekening heeft gezet voor het inschrijven van [de minderjarige] op de middelbare school.
6.11.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vader feitelijk al geruime tijd geen invulling meer geeft aan zijn taak als gezaghebbende ouder. Ook heeft de vader
door zijn afwezigheid niet het vereiste zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] om beslissingen in haar belang te kunnen nemen. Het risico bestaat daarmee dat de beslissingen over de minderjarige niet in het vereiste tempo genomen kunnen worden. De rechtbank neemt bij de beslissing tevens in overweging dat de moeder al tegen praktische problemen is aangelopen, zoals hierboven overwogen. Er zijn, gelet op de geschiedenis van partijen, geen aanwijzingen dat partijen in de nabije toekomst wel weer op ouderniveau met elkaar zullen kunnen overleggen over de minderjarige.
6.12.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de vader het verzoek niet heeft weersproken, acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder overeenkomstig haar verzoek met het eenhoofdig gezag wordt belast. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden toegewezen.
Omgang6.13. Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW.
6.14.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
6.15.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. In dit geval echter, acht de rechtbank omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet in haar belang. Zoals hierboven reeds overwogen heeft [de minderjarige] haar vader al ruim twee jaar niet meer gezien noch anderszins contact met hem gehad. De vader heeft in het kader van de ondertoezichtstelling de mogelijkheid gekregen om te werken aan contactherstel met zijn beide kinderen, maar dit is niet van de grond gekomen, omdat de vader niet wilde meewerken aan diverse hulpverleningstrajecten. Waar [de minderjarige] bij de start van de ondertoezichtstelling nog open stond voor contact met de vader, is daarvan nu geen sprake meer. De rechtbank begrijpt dat de houding van [de minderjarige] is ingegeven door het gezinsverleden en dat zij inmiddels angstig is geworden voor de vader. Verder betrekt de rechtbank bij haar beslissing dat de vader kennelijk naar het buitenland (Griekenland) is verhuisd en dat niet te verwachten valt dat hij binnen afzienbare tijd wel (met hulpverlening) zou willen werken aan contactherstel.
6.16.
Het bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank als volgt zal beslissen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [gemeente] ( [land] ),
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarige toekomt;
7.2.
stelt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2021, vast dat geen omgangs- of contactregeling geldt tussen de vader en [de minderjarige] ;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Kramer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.