ECLI:NL:RBNHO:2025:5149

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
HAA 25/1392
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningurgentie in de gemeente Haarlemmermeer

Op 2 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening inzake woningurgentie. Verzoekers, een jong gezin dat samen een baby verwacht, hebben een aanvraag ingediend voor urgentie om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de gemeente Haarlemmermeer. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders op 6 februari 2025 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 23 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het besluit van het college beoordeeld en gekeken naar de belangen van verzoekers in relatie tot de algemene belangen. Ondanks het spoedeisende belang van de aanstaande geboorte van de baby, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen. Er was geen sprake van een schrijnende situatie of bijzondere hardheid die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was, en heeft het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1392

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer

(gemachtigde: Ö. Karakas).

Procesverloop

1. Verzoekers hebben een aanvraag ingediend voor urgentie om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de gemeente Haarlemmermeer. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 februari 2025 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Hoe beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek?
4. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van het college te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Dat kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast kan de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de algemene belangen, die pleiten tegen het treffen daarvan, in zijn afweging betrekken. Ook dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter ziet in de aanstaande komst van de baby van verzoekers voldoende spoedeisend belang zoals dat voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist. Nu verzoekers een spoedeisend belang hebben, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.

Heeft het college de aanvraag terecht afgewezen?

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vinden verzoekers?
7. Verzoekers voeren aan dat zij een jong gezin zijn dat samen hun baby wil opvoeden en zij worden hierin door het besluit ernstig belemmerd. De vader wordt een kans ontnomen om een band op te bouwen met het kind (wat in de eerste fase voor het kind heel belangrijk is).
8. Verzoekers stellen voorts dat de situatie zoals die nu is, waarbij verzoekster op de zolder woont in haar ouderlijk huis, onhoudbaar is als de baby er is. Het betreft een kleine zolder waar zich ook nog een washok bevindt. Bovendien heeft verzoekster een jonger broertje met autisme voor wie haar ouders mantelzorg dragen. Dit vereist rust, structuur en stabiliteit in het huis, wat ernstig verstoord zal raken door de aanwezigheid van een baby.
Wat vindt het college?
9. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er sprake is van een algemene weigeringsgrond. Ingevolge artikel 2.9.5, eerste lid, aanhef en onder b van de Huisvestingsverordening [1] wordt de urgentieverklaring geweigerd als geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. In artikel 2.2, onder b, van de Beleidsregel [2] heeft het college nadere invulling gegeven aan het begrip urgent huisvestingsprobleem. In de Beleidsregel is bepaald dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Ook is in artikel 2.2 van de Beleidsregel bepaald dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager bij een ander huishouden inwoont of het huishouden van aanvrager te klein is behuisd. Dit is volgens het college hier het geval.
10. Ongeacht het voorgaande kan een urgentieverklaring op grond van artikel 2.9.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening toch worden verleend indien toepassing van de Huisvestingsverordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, deze weigering leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Dit is de hardheidsclausule. Volgens het college wordt de hardheidsclausule enkel toegepast in zeer incidentele noodsituaties. Kort samengevat stelt het college zich op het standpunt dat niet is gebleken van een schrijnende situatie of bijzondere hardheid. Er bestaat dus volgens het college geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de urgentieaanvraag op grond van artikel 2.9.5 van de Huisvestingsverordening en artikel 2.2 van de Beleidsregel in beginsel kunnen afwijzen, nu sprake is van een algemene weigeringsgrond zoals bedoeld in de Huisvestingsverordening en de Beleidsregel.
12. Voor zover verzoekers zich op het standpunt stellen dat het college de bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende heeft meegenomen in het besluit overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het college moet een afweging maken van de belangen van verzoekers en het belang om een streng beleid te voeren ten aanzien van de urgentieaanvragen. Het college heeft in het verweerschrift aangevoerd dat de hardheidsclausule, mede gelet op het tekort aan woonruimte in de regio, alleen in uitzonderlijke situaties wordt toegepast, namelijk in die situaties waarin overduidelijk is dat toewijzing van een zelfstandige woonruimte op een zo kort mogelijke termijn dient plaats te vinden, omdat het langer voortduren van de bestaande situatie om medische, psychosociale of maatschappelijke redenen onverantwoord is. De voorzieningenrechter kan deze redenering op zichzelf volgen en overweegt hierbij dat naar de huidige stand van zaken op dit moment nog geen sprake is van een situatie die onhoudbaar danwel zo schrijnend is dat sprake is van een bijzondere hardheid. De voorzieningenrechter ziet in de afweging van de belangen van verzoekers tegenover de belangen van het college onder de huidige situatie daarom dan ook nog onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt echter ook dat van het college juist in het kader van de hardheidsclausule kan worden gevergd om verder te kijken dan uitsluitend naar de huidige stand van zaken en ook zorgvuldig de situatie na de bevalling te beoordelen. In dat kader zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval ook passend zijn om – alvorens op het bezwaarschrift te beslissen - ook de woonruimte ter plaatse in ogenschouw te nemen dan wel adequaat onderzoek te (laten) doen naar de (mogelijke) druk die zou kunnen ontstaan binnen het gezin van verzoekster wanneer zij met zes personen in de woning verblijven. Daarbij komt het belang van de baby een zwaarwegend gewicht toe.
13. Of het primaire besluit in de (bezwaar)procedure stand zal houden – de vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden – staat dan ook op dit moment nog niet zonder meer vast. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter ingevolge hetgeen overwogen onder 12 echter onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak als deze veelal geen voorlopig karakter heeft, doordat een woning kan zijn verkregen voordat de voorlopige voorziening eindigt en de toewijzing van een woning niet wordt teruggedraaid.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Huisvestingsverordening gemeente Haarlemmermeer 2022.
2.Beleidsregel Urgentieregeling gemeente Haarlemmermeer 2022.