ECLI:NL:RBNHO:2025:516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
10740213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder van hofjeswoning mag scootmobiel niet stallen in gemeenschappelijke ruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2025 uitspraak gedaan over de vraag of een huurder van een hofjeswoning een scootmobiel in een gemeenschappelijke ruimte mag stallen. De eiser, het College van Regenten van het hof, vorderde dat de gedaagde, een 82-jarige huurder, zou worden verboden haar scootmobiel in de fietsenstalling of andere gemeenschappelijke ruimtes te plaatsen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder geen recht heeft op stalling van de scootmobiel in de fietsenstalling op basis van het huurreglement, dat het stallen van de scootmobiel in gemeenschappelijke ruimtes niet is toegestaan vanwege brandveiligheidsoverwegingen, en dat de verhuurder niet verplicht is om aanpassingen te verrichten die een onevenredige belasting vormen. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen dan die van de huurder, en dat de gedaagde haar scootmobiel niet mag plaatsen in de fietsenstalling of andere gemeenschappelijke ruimtes. De kantonrechter heeft het verbod pas laten ingaan per 1 april 2025, zodat de gedaagde tijd heeft om alternatieven te vinden. Tevens is een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan het verbod voldoet.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10740213 \ CV EXPL 23-4388 (rvk/il)
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser]
College van Regenten van het [hof],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.J. de Boer,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C. Paas (Stichting Univé Rechtshulp).
De zaak in het kort
Deze zaak gaat om de vraag of de huurder van een hofjeswoning een scootmobiel in een gemeenschappelijke ruimte van het hofje mag stallen. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. De huurder heeft geen recht op stalling van de scootmobiel in de fietsenstalling op basis van het huurreglement. De verhuurder hoeft het stallen van de scootmobiel in een gang of ergens anders in het hofje volgens de geldende wet- en regelgeving niet toe te laten. De verhuurder maakt wel indirect onderscheid met de regel dat de scootmobiel niet in de fietsenstalling geplaatst mag worden. Maar de verhuurder is niet verplicht aanpassingen te verrichten, omdat deze voor hem een onevenredige belasting vormen. De belangen van de verhuurder wegen hierbij zwaarder dan die van de huurder. De kantonrechter wijst de vordering van de verhuurder daarom toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties1 tot en met 7
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4
- het tussenvonnis van 20 december 2023
- de producties 8 en 9 van [eiser]
- productie 5 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 9 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert en beheert namens de gemeente het [hof] in [plaats] . Dat is een voormalig oudemannen- en vrouwenhuis in de binnenstad van [plaats] , daterend uit de zestiende en zeventiende eeuw. Het complex omvat een hoofdgebouw en een aantal hofjes. Zowel het hoofdgebouw als de hofjes zijn in gebruik als wooncomplex voor ouderen, die zelfstandig kunnen wonen. In het gebouw bevinden zich 45 zelfstandige woningen die worden verhuurd. Het [hof] is opgenomen in het Nationaal Monumentenregister.
2.2.
Achter het [hof] staat een fietsenstalling van ongeveer 5½ × 5 meter.
2.3.
[gedaagde] (82 jaar) huurt sinds 1 juli 2006 een appartement in het [hof] van [eiser] . Het huurreglement van het [hof] is op de huurovereenkomst van toepassing.
2.4.
In het huurreglement is onder andere bepaald dat het zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiser] verboden is om rijwielen in gemeenschappelijke ruimten en tuinen te plaatsen en om persoonlijke zaken in de gangen of andere gemeenschappelijke ruimten te plaatsen (artikel 7.3 onder c en g). Rijwielen mogen alleen in de daarvoor bestemde ruimte (de fietsenstalling) worden geplaatst (artikel 7.7). Bij de beslissing om wel of niet toestemming te verlenen moet [eiser] het plaatselijk gebruik en de redelijkheid en billijkheid in acht nemen (artikel 1.5 van het huurreglement).
2.5.
[gedaagde] maakt gebruik van een scootmobiel van 50 cm breed en 140 cm lang. Zij parkeert die zonder toestemming van [eiser] in de fietsenstalling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] te verbieden een scootmobiel te plaatsen in (de fietsenstalling van) het [hof] .
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar scootmobiel zonder toestemming in de fietsenstalling plaatst en daarmee in strijd met de huurvoorwaarden en dus onrechtmatig handelt. De plaatsing in de fietsenstalling levert bovendien brandgevaar op en blokkeert het gebruik van de fietsenstalling door andere bewoners ontoelaatbaar. Plaatsing in de entreehal of gangen van het [hof] blokkeert de vluchtroutes. De noodzaak van het gebruik van een scootmobiel door [gedaagde] staat niet vast.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. De scootmobiel is vanwege gezondheidsredenen noodzakelijk voor haar. [gedaagde] komt in aanmerking voor een Wmo-indicatie. [gedaagde] handelt niet in strijd met de huurovereenkomst omdat een scootmobiel gelijkgesteld moet worden aan een rijwiel en het iedere bewoner is toegestaan één rijwiel te hebben. Door de scootmobiel te verbieden terwijl andere bewoners wel hun fietsen mogen stallen, handelt [eiser] onredelijk en willekeurig. De gang voor de woning van [gedaagde] is breed genoeg om daar zonder blokkering van de vluchtroute een scootmobiel te plaatsen. Er is geen brandgevaar omdat de scootmobiel is voorzien van een gesloten loodaccu. Een verbod is bovendien onredelijk omdat de scootmobiel niet meer plaats inneemt dan een rijwiel. Met een verbod wordt daarnaast een verboden direct onderscheid gemaakt in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Op grond van die wet is [eiser] ook verplicht te zoeken naar alternatieven of aanpassingen te treffen; een alternatief is het plaatsen van een buitenbox. [eiser] handelt voorts in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat het plaatsen van een scootmobiel geen zwaardere belasting is voor de woonsituatie dan het plaatsen van een fiets.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] haar scootmobiel mag plaatsten in de fietsenstalling of een andere gemeenschappelijke ruimte van het [hof] . Hierbij gaat de kantonrechter er veronderstellenderwijs van uit dat bij [gedaagde] sprake is van een handicap, zoals [gedaagde] stelt maar [eiser] betwist.
De uitgangspunten
4.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] net als de andere bewoners van het [hof] het huurreglement moet naleven. Op basis van (de tekst van) het huurreglement heeft [gedaagde] - anders dan zij meent - geen recht op stalling van de scootmobiel in de fietsenstalling. Een scootmobiel kan namelijk niet als rijwiel worden aangemerkt. Een scootmobiel is een gehandicaptenvoertuig met motor. Daarvoor geldt een verzekeringsplicht voor wettelijke aansprakelijkheid. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de term rijwiel naar analogie zou moeten worden toegepast of het huurreglement anders moet worden uitgelegd.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter op dat ze ambtshalve heeft onderzocht of artikel 7.3 onder c en g en/of artikel 7.7 van het huurreglement oneerlijk is/zijn in de zin van het consumentenrecht. De kantonrechter vindt deze bepalingen niet oneerlijk. Er is voldaan aan het transparantievereiste. Het beding is begrijpelijk voor de consument. Het bevat duidelijke en begrijpelijke criteria zodat de consument kan overzien welke economische gevolgen er voor hem uit kunnen voortvloeien.
4.3.
Het stallen van een scootmobiel in een gang of andere gemeenschappelijke verkeersruimte van het gebouw waardoor een vluchtroute voert, hoeft op zich niet te worden toegelaten door [eiser] . Op basis van de huidige regelgeving mogen er namelijk geen brandbare objecten in de gangen en andere gemeenschappelijke verkeersruimtes van woongebouwen staan. Dit geldt voor fietsen en scootmobielen. [1] Van [eiser] kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat het in strijd met deze regelgeving handelt. Ondanks de vragen van de kantonrechter hierover op de zitting heeft [gedaagde] op dit punt niets gesteld om anders te oordelen. De kantonrechter gaat er daarom - net als [eiser] - van uit dat de scootmobiel niet in een gang of ergens anders in het [hof] geplaatst kan worden.
4.4.
Volgens de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) is het verboden om (in)direct onderscheid te maken tussen mensen met en zonder handicap. [eiser] stelt dat in de gemeenschappelijke (niet zijnde verkeers)ruimtes (waaronder de fietsenstalling) van het [hof] geen scootmobiel mag worden geplaatst. Daarmee is - anders dan [eiser] meent - sprake van indirect onderscheid. Indirect onderscheid houdt in dat een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een handicap of chronische ziekte in vergelijking met andere personen bijzonder treft. [2] De regel dat niemand een scootmobiel in de fietsenstalling mag plaatsen lijkt op het eerste gezicht neutraal. Maar een scootmobiel is zoals gezegd een gehandicaptenvoertuig. De regel maakt in feite dus wel degelijk onderscheid tussen gehandicapten en andere personen. Dit treft [gedaagde] bijzonder. Als ze haar scootmobiel niet in de omgeving van haar woning kan stallen wordt ze beperkt in haar mobiliteit en daarmee in haar mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
4.5.
[eiser] mag geen (indirect) onderscheid maken en is verplicht doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. [3] Daarvoor moet de aanpassing geschikt en noodzakelijk zijn: de aanpassing moet de beperking ondervangen die de huurder met de handicap of chronische ziekte ervaart en er moet geen minder ingrijpend alternatief zijn dat de beperking ondervangt. Om te kunnen beoordelen welke aanpassingen verwacht mogen worden, moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de verhuurder en de belangen van de huurder.
Het belang van [eiser] weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde]
4.6.
Het belang van [eiser] bestaat onder andere uit de brandveiligheid. Het [hof] ligt in de monumentale binnenstad en is een monument. Scootmobielen zijn in het Bbl aangemerkt als brandgevaarlijk object. Accu’s van scootmobielen, ook gesloten loodaccu’s en lithium-ionaccu’s, leveren veiligheidsrisico’s op. [gedaagde] stelt dat een loodaccu veiliger is, niet kan doorladen en anders dan lithium accu’s niet spontaan kan ontbranden. Dat kan zo zijn, maar algemeen bekend is dat een accu een ontstekingsbron kan zijn. Zeker bij het opladen van accu’s is er een verhoogde kans op brand. Brand kan ook ontstaan door oververhitting, beschadiging of een defect. De fietsenstalling van het [hof] is niet brandwerend afgescheiden van het monumentale buurpand en staat naast een groot transformatorhuis dat meer dan 50% van de energie levert aan de binnenstad van [plaats] . Daartussendoor loopt een vluchtroute, zoals [eiser] op de zitting onweersproken heeft gesteld. Een scootmobiel in de fietsenstalling levert daarom een reëel risico op brand op. Dit geldt overigens ook voor een elektrische fiets. Op de zitting is gebleken dat het parkeren van een elektrische fiets in de fietsenstalling door [eiser] wordt toegestaan. Op zich lijkt dat willekeur op te leveren. Maar dat maakt het belang van [eiser] bij het voorkomen van brandgevaar niet minder groot. Daarbij komt dat [eiser] nog meer zwaarwegende belangen heeft.
4.7.
[eiser] heeft er ook belang bij dat zijn andere huurders (de andere bewoners van het [hof] ) hun fietsen in de fietsenstalling kunnen parkeren. De fietsenstalling is nu al te krap voor de fietsen van alle bewoners. Als niet betwist staat vast dat er ruimte is voor ongeveer 28 fietsen van bewoners. De scootmobiel van [gedaagde] is breder dan de gemiddelde fiets. De vorm van de scootmobiel is ook anders dan die van een gemiddelde fiets; een scootmobiel is volumineuzer en minder wendbaar dan een fiets. De kantonrechter vindt het voldoende aannemelijk geworden dat de scootmobiel meer ruimte inneemt dan een gemiddelde fiets. Op de eerste foto van productie 8 van [eiser] is bijvoorbeeld te zien dat de scootmobiel een hele en twee halve stoeptegels inneemt, terwijl de twee fietsen ernaast samen twee hele stoeptegels en dus net zoveel ruimte innemen. De stalling van de scootmobiel in de fietsenstalling gaat dan ook ten koste van de al beperkte stallingsmogelijkheden van de andere huurders.
4.8.
[eiser] heeft verder onderbouwd dat het plannen heeft de fietsenstalling te moderniseren zodat er meer fietsen (44 in plaats van 28) kunnen worden geplaatst en meer bewoners gebruik kunnen maken van de fietsenstalling. Het gaat om een fietsenstalling met een tweede verdieping met een beugel/railsysteem. Als niet betwist staat vast dat uitbreiding van de fietsenstalling in de hoogte de enige mogelijkheid is en de vergunningsaanvraag inmiddels bij de Welstandscommissie is ingediend. De plannen zijn dus in een (ver)gevorderd stadium. Op de zitting is gebleken dat het railsysteem zo werkt dat een scootmobiel in de stalling de werking van het systeem zou verstoren. De stalling van de scootmobiel van [gedaagde] zou dus belemmeren dat meer huurders dan nu hun fietsen in de stalling kunnen parkeren. Die andere huurders worden daardoor onredelijk benadeeld.
4.9.
De kantonrechter vindt dat deze belangen van [eiser] zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] bij het stallen van de scootmobiel in de fietsenstalling.
Doeltreffende aanpassingen vormen een onevenredige belasting voor [eiser]
4.10.
[gedaagde] betoogt dat er laagdrempelige aanpassingen mogelijk zijn, zoals het opnemen van de stalling in het ontruimingsplan, noodplan en plattegronden, het plaatsen van een brandscherm in het fietsenhok of gemeenschappelijke ruimte, een speciale brandveilige buitenbox van € 3.650,00, of extra rookmelders en brandblussers. Volgens [gedaagde] kan de Wmo-indicatie in overleg met [eiser] wellicht uitkomst bieden. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Op basis van de Wgbh/cz hoeven bouwkundige- of woontechnische aanpassingen niet verricht te worden. Een van de redenen daarvoor is dat (de verplichting tot) het verrichten van deze aanpassingen al bij de Wmo is ondergebracht. [eiser] is op basis van de Wgbh/cz dus niet verplicht om zelf de door [gedaagde] genoemde aanpassingen te laten plaatsen om een stallingsmogelijkheid te creëren. Op de zitting is gebleken dat [gedaagde] er zelf voor gekozen heeft om een scootmobiel aan te schaffen en de aanschaf niet via de Wmo te laten lopen. Dat is haar keuze. Ze kan de gevolgen daarvan niet op [eiser] afwentelen.
4.11.
Bij bestaande bouw zal voor scootmobielen gezocht moeten worden naar stallingsruimten anders dan in de gemeenschappelijke verkeersruimten, eventueel met aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen. Dit is primair aan de eigenaar van het woongebouw, maar er ligt ook een rol voor de gemeente. [4] Die stallingsruimte moet brand- en rookwerend zijn afgescheiden van de gemeenschappelijke verkeersruimte. [5] De kantonrechter oordeelt dat in dit geval (binnen en buiten het gebouw van het [hof] ) geen redelijk alternatief beschikbaar is. Op de zitting is gebleken dat in het [hof] geen plaats is voor een stalling voor een scootmobiel. Als niet betwist staat vast dat er binnen geen ruimte gecreëerd kan worden vanwege de smalle gangen en monumentale status van het [hof] . Het [hof] is krap en ook de tuin heeft een monumentale status. Een stalling of buitenbox in de tuin zou het uiterlijk en monumentale karakter van de tuin onredelijk aantasten. Het brandwerend maken van de huidige fietsenstalling is geen redelijk alternatief, omdat dat ten koste van de andere huurders en de verbouwplannen zou gaan. [6]
4.12.
Dit alles betekent dat het stallen van de scootmobiel in de fietsenstalling of andere gemeenschappelijke (niet zijnde verkeers)ruimte in dit geval voor [eiser] onevenredig belastend is.
Conclusie
4.13.
De conclusie is dat [gedaagde] haar scootmobiel niet mag plaatsten in de fietsenstalling of een andere gemeenschappelijke ruimte van het [hof] . [gedaagde] zal dan ook verboden worden om haar scootmobiel in het [hof] te plaatsen.
4.14.
De kantonrechter acht het gelet op de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] redelijk om dit verbod pas te laten ingaan per 1 april 2025. Dat geeft haar voldoende tijd om andere maatregelen te treffen.
4.15.
De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom toewijzen, maar beperken tot € 50,- per dag en tot een maximum van € 5.000,-.
Tot slot
4.16.
De kantonrechter constateert dat in het huurreglement (verder) geen bedingen staan die verband houden met de onderhavige vordering. De kantonrechter heeft deze bedingen daarom niet ambtshalve getoetst op (on)eerlijkheid.
4.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
852,85

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om met ingang van 1 april 2025 een scootmobiel te plaatsen in het [hof] (meer in het bijzonder in het fietsenhok aan de [straat] ) en gelast [gedaagde] haar scootmobiel vanaf 1 april 2025 uit het [hof] (meer in het bijzonder uit het fietsenhok aan de [straat] ) te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis vanaf 1 april 2025 een dwangsom van € 50,00 verbeurt, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het hiervoor in alinea 5.1 vermelde verbod en/of gebod voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 852,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6.4 en 6.15a lid 1 onder b van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
2.Artikel 1 onder c Wgbh/cz.
3.Artikel 2 en artikel 6 b Wgbh/cz.
4.Nota van Toelichting bij het Bbl, Stb. 2024, 426, pg. 26 halverwege en pg. 41 halverwege.
5.Leidraad brandveilig beheer van woongebouwen van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) van 16 november 2023, pg. 47 halverwege.
6.Zie alinea 4.7 en 4.8 van dit vonnis.