ECLI:NL:RBNHO:2025:5171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
11303728 \ CV EXPL 24-6387
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening met tegenvordering tot rectificatie

In deze civiele zaak heeft eiser, [eiser], een lening van € 1.500,00 verstrekt aan gedaagde, [gedaagde], op 2 augustus 2022. De overeenkomst stipuleert dat gedaagde het bedrag uiterlijk op 2 januari 2023 zou terugbetalen. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk gesommeerd tot betaling, maar gedaagde heeft dit ontkend en beweert dat hij het bedrag eind 2023 heeft terugbetaald. De kantonrechter heeft de stellingen van gedaagde niet gevolgd, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn bewering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet concreet heeft aangetoond dat hij de lening heeft terugbetaald, en heeft de vordering van eiser tot betaling van € 1.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft gedaagde een tegenvordering tot rectificatie ingediend, die is afgewezen omdat hij niet voldoende heeft onderbouwd welke uitlatingen van eiser tot rectificatie zouden moeten leiden. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11303728 \ CV EXPL 24-6387
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. P.J. van der Putt,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
De zaak in het kort[eiser] heeft € 1.500,00 geleend aan [gedaagde]. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat hij het bedrag heeft terugbetaald. De door [gedaagde] overgelegde verklaring van een vriendin kan hem, gelet op de algemeenheid van die verklaring en de daarmee tegenstrijdige verklaring van [gedaagde] ter zitting, niet baten. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.500,00. De tegenvordering tot rectificatie wordt afgewezen, omdat [gedaagde] onvoldoende concreet stelt welke uitlatingen [eiser] heeft gedaan die naar het inzicht van [gedaagde] tot rectificatie zouden moeten leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 september 2024
- de conclusie van antwoord van 15 oktober 2024
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024
- de aanvullende producties van 27 november 2024 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 21 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] op 2 augustus 2022 € 1.500,00 heeft geleend aan [gedaagde]. In de overeenkomst staat dat [gedaagde] “(…)
binnen 5 maanden (dus voor 2-1-2023) het volledige bedrag contant[terugbetaald]”.
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 12 juli 2024 en 26 augustus 2024 gesommeerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

de vordering
3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Hij heeft [gedaagde] op 2 augustus 2022 € 1.500,00 geleend. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag uiterlijk 2 januari 2023 zou terugbetalen. [gedaagde] heeft dit bedrag, ondanks herhaaldelijke verzoeken en sommaties daartoe, niet terugbetaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat hij [eiser] eind 2023 in contanten heeft terugbetaald. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
de tegenvordering
3.5.
[gedaagde] vordert rectificatie op straffe van een geldboete.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [eiser] verschillende mensen, waaronder de gemeente [plaats 1] en een bevriend raadslid, zou hebben geïnformeerd dat [eiser] nog geld van hem kreeg.
3.7.
[eiser] betwist het voorgaande. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
Niet in geschil is dat [eiser] € 1.500,00 aan [gedaagde] heeft geleend. Partijen hebben deze leenovereenkomst schriftelijk vastgelegd, in welk document de afspraak is opgenomen dat het bedrag binnen 5 maanden (uiterlijk 2 januari 2023) moest worden terugbetaald, zodat de vordering van [eiser] na verloop van die termijn opeisbaar is geworden.
[gedaagde] moet € 1.500,00 aan [eiser] betalen
4.2.
[gedaagde] heeft de leenovereenkomst erkend, maar aangevoerd dat hij het geleende bedrag reeds heeft terugbetaald. De stelplicht en bewijslast van deze stelling rust op hem. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende concreet gesteld dat hij het geleende bedrag heeft terugbetaald. Daartoe is het volgende relevant:
[gedaagde] ondersteunt zijn stelling dat hij [eiser] eind 2023 heeft terugbetaald met een verklaring van Sofia Evers (hierna: Evers), een vriendin uit de daklozenopvang. Zij verklaart: “(…)
hij heeft mijn man en ik gevraagd om te bevestigen dat wij aanwezig waren bij het terugbetalen van vijftienhonderd euro op 28 december 2022. En dat bevestigen wij hierbij.(…)”. Deze door [gedaagde] overgelegde verklaring ondersteunt zijn stelling over het moment van terugbetalen niet en spreekt die zelfs tegen.
Op zitting heeft [gedaagde] gesteld dat hij bij het terugbetalen van de lening naar het huis van [eiser] is gegaan en daar Evers en haar man lopend heeft getroffen voor de deur van [eiser]. In de door [gedaagde] overgelegde verklaring van Evers is echter opgenomen dat zij en haar man [gedaagde] naar het adres van [eiser] hebben gebracht. Ook op dit punt ondersteunt de verklaring van Evers de stellingen van [gedaagde] niet.
[gedaagde] heeft geen concrete informatie gegeven over de wijze van betaling anders dan dat er betaald zou zijn. Hij heeft geen bijzonderheden gesteld, zoals hoeveel biljetten van welke waarde hij aan [eiser] zou hebben afgegeven, of de contanten in een envelop zaten of niet, wie de deur voor hem open deed, etc.
In de verklaring van Evers zijn verder ook geen bijzonderheden opgenomen over de wijze van betaling. Slechts de mededeling “(…)
nadat er betaald was, dat hebben wij namelijk zelf gezien,(…)”.
4.3.
[eiser] heeft daarnaast met het overleggen van een schriftelijke weergave van het telefoongesprek in 2023 (productie 10) gemotiveerd betwist dat [gedaagde] hem in 2022 zou hebben terugbetaald. Op zitting is in aanwezigheid van partijen geconstateerd dat de overgelegde schriftelijke weergave van het telefoongesprek in 2023 een juiste weergave is. [gedaagde] heeft de inhoud van het gesprek erkend, maar heeft in zijn algemeen aangevoerd dat voor hem niet is na te gaan dat dit gesprek op 9 juni 2023 plaatsvond. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met de overgelegde belgegevens (productie 11) voldoende onderbouwd dat dit gesprek op 9 juni 2023 om 18:19 uur plaatsvond, welke concrete informatie onvoldoende wordt aangetast door de algemene ontkenning van [gedaagde]. Door dit telefoongesprek, waarin partijen over de lening spreken en [gedaagde] erkent dat hij deze nog moet terugbetalen, staat vast dat de lening in juni 2023 nog niet was terugbetaald.
4.4.
Omdat uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 wordt overwogen volgt dat [gedaagde] onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd dat hij het geleende bedrag reeds heeft terugbetaald, wordt de vordering van [eiser] tot betaling van € 1.500,00 toegewezen. De wettelijke rente [1] is toewijsbaar zoals gevorderd.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.4.
[eiser] vordert betaling van € 165,00, bestaande uit de eigen bijdrage voor de juridische kosten. Voor zover deze vordering ziet op de kosten voor de bijstand voor het voeren van deze procedure, wordt daarover al bij de proceskosten (in overweging 4.5.) beslist. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
758,00
de tegenvordering
4.6.
[gedaagde] heeft onvoldoende concreet gesteld welke uitlatingen [eiser] heeft gedaan die naar het inzicht van [gedaagde] tot rectificatie zouden moeten leiden. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, welke kosten door de kantonrechter aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.649,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 met ingang van 5 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 758,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
de tegenvordering
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.als bedoeld in artikel 6:119 BW.