ECLI:NL:RBNHO:2025:5191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
11218527 \ CV EXPL 24-5189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemersbedrijf voor arbeidsongeval van schilder tijdens werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval waarbij een schilder, [eiser], tijdens werkzaamheden aan een woning van [gedaagde], een aannemersbedrijf, van een ladder valt en letsel oploopt. Het ongeval vond plaats op 28 september 2023, toen [eiser] zich vanaf de ladder op het balkon wilde hijsen en een houten spijl van het balkon afbrak. [eiser] heeft als gevolg van de val zijn beide polsen en zijn rechterkaak gebroken, en heeft ook letsel opgelopen aan zijn linkerschouder en linkerenkel. Hij vordert een schadevergoeding van € 5.000,00, gebaseerd op artikel 7:658 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor schade die werknemers lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden.

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, dat ook geldt voor personen zonder arbeidsovereenkomst die werkzaamheden verrichten in opdracht van een werkgever. Het beroep van [gedaagde] op bewuste roekeloosheid van [eiser] wordt verworpen, omdat niet is aangetoond dat [eiser] zich bewust was van het gevaar van het werken aan het balkon. De kantonrechter kent [eiser] een bedrag van € 1.000,00 aan smartengeld toe, maar wijst de overige gevorderde schadevergoeding af, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11218527 \ CV EXPL 24-5189
Uitspraakdatum: 7 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B. Wernik
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[bedrijf]te [plaats]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Steenbergen
De zaak in het kort
Een schilder klimt via een ladder naar het balkon en valt naar beneden. Hij loopt daarbij letsel op. Het aannemersbedrijf, in wiens opdracht de schilder op de betreffende locatie werkzaam is, is aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Het beroep op bewuste roekeloosheid wordt verworpen. De kantonrechter kent een bedrag aan smartengeld toe, maar de overige gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 9 juli 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 april 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven van 31 december 2024 en 25 maart 2025 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert aannemersbedrijf [bedrijf]. In september 2023 werkte hij in dat verband (onder meer) aan de renovatie van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [gedaagde] maakte daarbij gebruik van verschillende door hem ingeschakelde personen.
2.2.
Op 28 september 2023 heeft [eiser] werkzaamheden aan de woning verricht voor [gedaagde]. Toen [eiser] zich vanaf een ladder op het balkon van de woning wilde hijsen, is een van de houten spijlen van het balkon afgebroken waardoor hij zijn evenwicht is verloren en naar beneden is gevallen (hierna: het ongeval). [eiser] is vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en is daar één nacht opgenomen geweest. [eiser] heeft als gevolg van het ongeval zijn beide polsen en zijn rechterkaak gebroken. Daarnaast heeft hij letsel opgelopen aan zijn linkerschouder en linkerenkel.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden (en nog te lijden) schade. Deze schade bestaat uit smartengeld, verlies van arbeidsinkomen, verlies van zelfwerkzaamheid en medische kosten. [eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 5.000,- als voorschot onder algemene titel.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. [eiser] verrichtte op eigen verzoek lichte werkzaamheden voor [betrokkene], om op die manier wat bij te verdienen. [gedaagde] heeft in dat verband aan [eiser] de opdracht gegeven om op de begane grond de kozijnen van de aanbouw te schuren. [eiser] is op eigen houtje via een ladder op het balkon geklommen, terwijl hij wist dat sprake was van houtrot aan het balkon. Het ongeval komt dan ook geheel voor zijn eigen rekening en risico. [eiser] heeft de gestelde schade bovendien onvoldoende onderbouwd.

5.De beoordeling

De reikwijdte van de werkgeversaansprakelijkheid
5.1.
De eerste vraag die voorligt, is of de werkgeveraansprakelijkheid zoals die is geregeld in artikel 7:658 lid 1-3 BW op grond van lid 4 van dat artikel ook van toepassing is op de relatie tussen [eiser] en [gedaagde]. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is gelet op het navolgende.
5.2.
In artikel 7:658 lid 4 BW is bepaald dat een ‘werkgever’ die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig lid 1-3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Het doel van deze schakelbepaling is om bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. De schakelbepaling kan ook van toepassing zijn op opdrachtnemers, mits de opdrachtnemer voor de zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van de opdrachtgever én de werkzaamheden worden verricht in het kader van het beroep of bedrijf van de opdrachtgever. [1]
5.3.
Vaststaat dat [gedaagde] in opdracht van de eigenaar van de woning verbouwingswerkzaamheden heeft verricht en dat [eiser] op 28 september 2023 (schilder)werkzaamheden aan die woning heeft uitgevoerd. Dat [eiser] zelf om werk heeft gevraagd, doet niet af aan het feit dat [eiser] de klus in opdracht van [gedaagde] heeft uitgevoerd. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat sprake was van een vriendendienst. Ter zitting is duidelijk geworden dat [eiser] vaker werkzaamheden voor [gedaagde] uitvoerde, waarvoor hij contant en/of per tikkie werd betaald. [gedaagde] had als hoofdaannemer de zeggenschap over de uit te voeren werkzaamheden en stelde daarbij ook zijn eigen materiaal, zoals de steiger en gereedschappen, ter beschikking. Uit de stellingen van partijen volgt dat de werkzaamheden van [eiser] (en zijn collega) werden aangestuurd door [gedaagde]. Op grond van het voorgaande was [eiser] bij de uitvoering van de werkzaamheden voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk van [gedaagde]. Het staat niet ter discussie dat het verrichten van schilderwerkzaamheden behoort tot de beroeps- of bedrijfsuitoefening van [gedaagde]. Daarmee is aan alle vereisten voor toepasselijkheid van de schakelbepaling voldaan.
Schade in de uitvoering van de werkzaamheden
5.4.
Het is in het kader van de werkgeversaansprakelijkheid aan de werknemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen.
5.5.
Niet in geschil is dat [eiser] op zijn werkplek enkele meters naar beneden is gevallen toen hij zich vanaf een ladder aan het balkon wilde ophijsen. De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde] aan [eiser] (slechts) de opdracht had gegeven om de kozijnen van de aanbouw op de begane grond te schuren, niet aan de aansprakelijkheid van [gedaagde] in de weg staat. Het vereiste dat de schade de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, moet namelijk ruim worden uitgelegd. Nu vaststaat dat het ongeval heeft plaatsgevonden terwijl [eiser] in opdracht van [gedaagde] bij de woning aan het werk was, is aan dit vereiste voldaan. Óók als hij uit eigen beweging werkzaamheden aan het balkon is gaan verrichten en dus is afgeweken van de aan hem gegeven opdracht.
Zorgplicht
5.6.
Nu vast is komen te staan dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is [gedaagde] in beginsel aansprakelijk. Het is vervolgens aan [gedaagde] om aan te tonen hij aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan. Bij de beantwoording van die vraag geldt als uitgangspunt dat de zorgplicht geen absolute waarborg beoogt te scheppen voor de bescherming tegen gevaar. Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan echter niet snel worden aangenomen dat de werkgever aan de zorgplicht heeft voldaan.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Hij heeft niet toegelicht welke maatregelen hij heeft genomen om een ongeval zoals [eiser] is overkomen, te voorkomen. Het enkele feit dat [gedaagde] aan de collega van [eiser] heeft laten zien dat het balkon via de woning te bereiken was, is onvoldoende om aan aansprakelijkheid te ontkomen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de door hem ingeschakelde personen uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor de verminderde draagkracht van het balkon en maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat zij zich aan de spijlen van het balkon zouden optrekken.
Bewuste roekeloosheid
5.8.
[gedaagde] kan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser]. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake als [eiser] zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest.
5.9.
Dat laatste is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat [eiser] wist (althans had moeten weten) dat sprake was van houtrot aan het balkon, is onvoldoende om ‘bewuste roekeloosheid’ aan te nemen. Daaruit volgt immers nog niet dat [eiser] zich daadwerkelijk bewust was van het feit dat het niet veilig was om zich aan de houten spijlen van het balkon op te trekken.
Omvang van de schade
5.10.
Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het door [eiser] overkomen arbeidsongeval vaststaat, moet worden beoordeeld wat de omvang van de schade van [eiser] is. Daarbij geldt het volgende.
Smartengeld
5.11.
Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] in algemene zin verwezen naar de ANWB Smartengeldgids. [eiser] heeft echter geen concrete uitspraken genoemd waarin in vergelijkbare gevallen een bepaald bedrag aan immateriële schadevergoeding is toegekend. In de Smartengeldgids worden verschillende categorieën letsel benoemd. De kantonrechter categoriseert het letsel van [eiser] als ‘licht letsel’. [eiser] had een gebroken kaak en twee gebroken polsen. Daarnaast had hij niet nader geconcretiseerd letsel aan zijn linkerschouder en linkerenkel. Hij heeft één nacht in het ziekenhuis gelegen. Alle breuken zijn hersteld. Weliswaar stelt [eiser] dat hij nog steeds pijn heeft aan zijn rechterpols maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij blijvend letsel heeft overgehouden aan het ongeval. De kantonrechter stelt de immateriële schade (het smartengeld) van [eiser] ex aequo et bono vast op een bedrag van € 1.000,-.
Verlies arbeidsvermogen en zelfwerkzaamheid
5.12.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van verlies van arbeidsvermogen en zelfwerkzaamheid had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn vordering nader te onderbouwen. Dit had hij kunnen doen door middel van een arbeidsdeskundig onderzoek, inkomensgegevens en/of andere relevante documentatie die duidelijk maakt in welke mate het arbeidsvermogen en de zelfwerkzaamheid daadwerkelijk zijn verminderd. Zonder deze onderbouwing kan de kantonrechter niet beoordelen of daadwerkelijk sprake is van verlies van arbeidsvermogen en/of zelfwerkzaamheid, en zo ja, in welke mate. Deze schadeposten zijn dan ook dermate onvoldoende onderbouwd dat toewijzing van een voorschot hiervoor niet in de rede ligt.
Medische kosten
5.13.
Niet in geschil is dat [eiser] ten gevolge van het hem overkomen arbeidsongeval een aantal medische behandelingen heeft ondergaan, waaronder een (korte) ziekenhuisopname. [eiser] stelt dat hij daarvoor zijn eigen risico heeft moeten betalen. Die enkele stelling heeft hij niet nader onderbouwd. Hij had daartoe een uitdraai van het zorgkostenoverzicht van zijn zorgverzekering over moeten leggen. Nu hij dat heeft nagelaten, valt niet uit te sluiten dat hij zijn eigen risico al volledig had aangesproken met eerdere zorg. [eiser] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het ongeval medische kosten heeft gemaakt.
Conclusie
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ongeval. Het méér gevorderde wordt afgewezen.
5.15.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is het redelijk dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV016 (Allspan).