ECLI:NL:RBNHO:2025:5245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
HAA 25/2003
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tot sluiting van een bedrijf wegens overtreding van de Algemene plaatselijke verordening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het verzoek om voorlopige voorziening van een B.V. afgewezen. De zaak betreft de sluiting van de inrichting van verzoekster voor de duur van een maand, opgelegd door de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer, wegens het voorhanden hebben en verhandelen van auto-onderdelen die afkomstig zijn van misdrijf. De voorzieningenrechter heeft op 1 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de directeur. De burgemeester had op basis van onderzoeken door de Rijksdienst voor het Wegverkeer en het Landelijk Intelligence- en Expertisecentrum Voertuigcriminaliteit vastgesteld dat er gestolen motorblokken en versnellingsbakken aanwezig waren in de inrichting van verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen en dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt voor het niet adequaat controleren van de herkomst van de auto-onderdelen. De voorzieningenrechter concludeert dat het algemeen belang bij sluiting zwaarder weegt dan de financiële schade voor verzoekster. De uitspraak is gedaan op 9 mei 2025, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en de sluiting van de inrichting is bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/2003
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[B.V.] ., te [plaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. L. Lancée)
en

de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.P. Hoogewerf)
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen de bij besluit op bezwaar van 3 maart 2025 gehandhaafde last onder bestuursdwang, inhoudende de sluiting van de inrichting (het gebouw en het daarbij behorende erf) van verzoekster aan de [adres] te [plaats] (hierna: de inrichting) voor de duur van een maand.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam 1] , directeur van verzoekster. Tevens was als gemachtigde van verzoekster aanwezig: [naam 2] . Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd.
2.1.
.1. Van de bevoegdheid gegeven in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt de voorzieningenrechter geen gebruik omdat ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting het griffierecht voor de behandeling van het beroep (nog) niet is voldaan en de betalingstermijn nog niet was verstreken.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster drijft op het adres [adres] in [plaats] een commerciële handel in tweedehands auto’s, sloopauto’s en auto-onderdelen, die haar worden aangeboden door zowel particulieren als handelaren. Verzoekster huurt daartoe een bedrijfsterrein met enkele loodsen op het bedrijventerrein [naam bedrijventerrein] in [plaats] . In een aparte loods bevindt zich een voorraad van 400 (ruil)motoren.
Verloop van de procedure
4.1.
Verweerder heeft op grond van artikel 2.80, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening 2021 (Apv) bij besluit van 5 december 2024 de sluiting van de inrichting van verzoekster aan de [adres] te [plaats] bevolen voor de duur van een maand.
4.2.
Artikel 2:80, eerste lid aanhef en onder b, van de Apv luidt: De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw en een daarbij behorend erf als daar: door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.
4.3.
Verweerder wil de inrichting van verzoekster sluiten voor de duur van een maand omdat volgens verweerder uit een tweetal in de inrichting uitgevoerde onderzoeken door onder andere de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) en het Landelijk intelligence- en expertisecentrum voertuigcriminaliteit (LIV) op 24 september 2024 en 3 oktober 2024 blijkt dat er ten minste 22 motorblokken en versnellingsbakken aanwezig waren die van misdrijf (diefstal en/of heling) afkomstig waren. Ook zijn ten minste 6 motorblokken en versnellingsbakken aangetroffen waarvan de herkomst niet was te achterhalen, omdat het Voertuig Identificatie Nummer (VIN) of motornummer verwijderd was. Het is algemeen bekend dat het verwijderen van productiekenmerken gebeurt om de (illegale) herkomst van die onderdelen te verhullen.
4.4.
Van deze onderzoeken zijn op ambtseed of ambtsbelofte processen-verbaal van bevindingen opgemaakt d.d. 7 oktober 2024 ( [nummer procesverbaal 1] ) en d.d. 26 november 2024 ( [nummer procesverbaal 2] 3).
4.5.
Verweerder heeft op 4 oktober 2024 een bestuurlijke rapportage ontvangen van toezichthouders van de gemeente en op 4 november 2024 een rapport van de RDW.
5.1.
Na een door verweerder uitgebracht voornemen tot sluiting van het bedrijf en een zienswijze daarover van verzoekster, heeft verweerder bij primair besluit van 5 december 2024 de last onder bestuursdwang opgelegd. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 23 december 2024 (HAA 24/8027) is het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 5 december 2024 geschorst tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.
5.2.
Op het bezwaar is beslist bij besluit van 3 maart 2025 overeenkomstig het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften. Het primaire besluit is in stand gelaten met verbetering van de motivering waarvoor is verwezen naar het verweerschrift dat is ingebracht in de bezwaarprocedure.
5.3.
Tegen het besluit op bezwaar is door verzoekster beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
5.4.
Bij besluit van 14 april 2025 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
5.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Bevoegdheid sluiting
6. Nu uit de hiervoor genoemde onderzoeken, rapporten en processen verbaal blijkt dat in de inrichting van verzoekster een situatie is aangetroffen als beschreven in artikel 2.80, eerste lid, aanhef en onder b, van de Apv is de burgemeester bevoegd de sluiting van de inrichting van verzoekster aan de [adres] te [plaats] te bevelen. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeken, rapporten en de op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen verbaal.
Verwijtbaarheid
7.1.
Voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot sluiting is de vraag van belang of verzoekster een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat auto-onderdelen binnen haar bedrijf aanwezig zijn die afkomstig zijn van misdrijf.
7.2.
Verzoekster voert aan dat zij aan verkopers van een auto een officieel vrijwaringsbewijs afgeeft, geregeld via de RDW, zodat aldus wordt gecontroleerd of de auto als gestolen geregistreerd staat. Verzoekster betwist dat zij in staat is om te controleren of een afzonderlijk motorblok als gestolen geregistreerd staat. Wanneer verzoekster de RDW daarnaar vraagt, krijgt zij geen antwoord of enig uitsluitsel. Auto’s hebben een Voertuig Identificatie Nummer (VIN) of chassisnummer, maar op een motorblok is geen via de RDW verifieerbaar nummer aanwezig, alleen een motorserienummer waaruit kan worden afgeleid in welke andere auto’s van gelijk merk de motor ook past. De RDW maakt over het motorbloknummer geen gegevens digitaal beschikbaar. De bezwaarcommissie en verweerder verwisselen in het advies en het besluit op bezwaar soms het VIN-nummer en het motorserienummer. Verweerder verwijt verzoekster ten onrechte dat zij nalatig is geweest in de controle of de door haar aangekochte motorblokken van diefstal afkomstig zijn.
7.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster als professioneel handelaar een verwijt kan worden gemaakt omdat zij relatief eenvoudig kan achterhalen of auto-onderdelen van diefstal afkomstig zijn. Verweerder verwijst daarvoor naar de rapportage van de RDW waarin staat dat diverse auto-onderdelen uniek zijn genummerd, waardoor deze herleidbaar zijn naar een specifiek voertuig, zoals ook een motorblok van een voertuig. Voor auto-onderdelen die zijn voorzien van een VIN, zoals het chassis of de portieren, geldt dat relatief eenvoudig kan worden vastgesteld of een onderdeel afkomstig is van diefstal of niet. Een VIN is namelijk gekoppeld aan een kenteken.
Voor motorblokken ligt dat, zoals verzoekster terecht opmerkt, anders. Maar ook een motorblok kan worden herleid naar een voertuig en in tegenstelling tot hetgeen verzoekster stelt, kan dit worden nagegaan. Een bonafide garagehouder zal via de voertuigfabrikant of de importeur nagaan of het donoronderdeel een legale herkomst heeft. De directeur van verzoekster heeft enkel gesteld dat hij de in het proces-verbaal vermelde motornummers door ‘stopheling.nl’ heeft gehaald en dat deze zoekslag geen resultaat opleverde. Van deze zoekslag is geen uitdraai of iets dergelijks overgelegd.
Maar zelfs als de directeur van verzoekster van de 22 gestolen motorblokken de herkomst niet kon achterhalen, staat vast dat hij wist of moest weten dat de 6 motornummers waarvan de productiekenmerken waren verwijderd, geen legale herkomst hadden. Het is algemeen bekend dat het verwijderen van productiekenmerken gebeurt om de (illegale) herkomst van die onderdelen te verhullen.
7.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op voorgaand standpunt kunnen stellen. Ter zitting heeft de directeur van verzoekster ook niet bestreden dàt de herkomst van een motorblok of versnellingsbak kan worden achterhaald, maar vooral aangegeven dat het omslachtig en tijdrovend is om bij de importeur of voertuigfabrikant navraag te doen naar de herkomst van een auto-onderdeel. Voorts heeft de directeur van verzoekster gesteld dat het doen van navraag niet gebruikelijk is en dat geen enkel soortgelijk bedrijf als verzoekster dit doet.
Deze omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel van de voorzieningenrechter. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verzoekster redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij, voordat (de onderdelen van) een motorvoertuig word(t)en gekocht, uitzoekt of deze al dan niet van misdrijf afkomstig zijn. Door dat onderzoek (bewust) achterwege te laten dan wel niet alle onderzoeksmogelijkheden te benutten, neemt verzoekster het risico dat auto-onderdelen binnen haar bedrijf van misdrijf afkomstig zijn. Zodoende treft verzoekster een verwijt.
7.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder zich tevens in redelijkheid op het standpunt stellen dat verzoekster wist of moest weten dat de 6 motor(blok)nummers geen legale herkomst hadden, nu de productiekenmerken niet van meet af aan ontbreken maar zijn verwijderd. Ook in zoverre kan verzoekster een verwijt worden gemaakt van het feit dat auto-onderdelen binnen haar bedrijf van misdrijf afkomstig zijn.
Sluiting
8.1
Verzoekster voert aan dat zij door de sluiting van de inrichting voor een maand aanzienlijke schade lijdt.
8.2
Verweerder meent dat het algemeen belang bij sluiting zwaarder weegt dan het financiële belang van verzoekster. Dat door de sluiting schade wordt geleden, maakt niet dat de sluiting onevenredig is. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat het gaat om een sluiting met een beperkte tijdsduur en verzoekster niet heeft aangetoond dat de sluiting onomkeerbare gevolgen heeft. Van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de beleidsregel is verweerder niet gebleken.
8.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat de sluiting voor een maand in overeenstemming is met artikel 6 van de Beleidsregel exploitatievergunningplicht aangewezen gebieden, gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten 2024. Dat verzoekster ten gevolge van de sluiting schade kan leiden, is inherent aan de sluiting en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gerechtvaardigd gelet op het doel dat verweerder met de sluiting beoogd, te weten, kort gezegd, herstel en bescherming van de openbare orde.
Conclusie en gevolgen
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het besluit tot sluiting na behandeling van het beroep in stand blijven. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen. Dat betekent, gelet op overweging 5.4, dat de inrichting van verzoekster uiterlijk over twee weken na de datum onder deze uitspraak mag worden gesloten voor de duur van een maand. Verzoekster kan in deze periode de inrichting ook zelf sluiten door de stappen 1 t/m 5 te doorlopen die staan op pagina 2 van het besluit van 5 december 2024.
10. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijste het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025 door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.