ECLI:NL:RBNHO:2025:5270

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
15/155674-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling wegens ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld of bedreiging. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, waarbij sprake was van seksueel binnendringen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor aanranding van een ander minderjarig meisje. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met minderjarigen. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor het eerste slachtoffer vaststelde op € 7.500,- en voor het tweede slachtoffer op € 1.250,-. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon van de verdachte uitgesproken, die gebruikt was bij de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/155674-24 (P)
Uitspraakdatum: 13 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 16 april 2024 te Hoorn, in
elk geval in Nederland
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
hebbende verdachte
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] dreigde haar moeder dood te schieten als die [slachtoffer 1] niet mee zou werken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 16 april 2024 te Hoorn, in
elk geval in Nederland
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1],
hebbende verdachte:
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2022 tot en met 25 juli 2023 te Zwaag,
in elk geval in Nederland
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen,
te weten het één of meermaals aanraken van de borsten
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere
feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- zeer plotseling en/of onverhoeds in de borst(en) van die [slachtoffer 2] heeft geknepen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair onder 1 ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De argumenten van de verdediging zullen hierna worden besproken onder ‘3.3 Oordeel van de rechtbank’.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair (verkrachting van [slachtoffer 1])Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals dat luidde ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde, moet worden vastgesteld dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of door een andere feitelijkheid het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat de verdachte heeft gedreigd haar moeder dood te schieten als zij niet zou meedoen aan de seksuele handelingen. De rechtbank is echter, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende onafhankelijk steunbewijs is voor dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer 1]. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
De verdachte heeft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (ontucht met de destijds twaalfjarige [slachtoffer 1]) bekend en ten aanzien van dit feit is geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage.
Ten aanzien van feit 2 (aanranding van [slachtoffer 2]) overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2 (aanranding van [slachtoffer 2])
Beoordeling bewijs in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij het ten laste gelegde: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één persoon (bijvoorbeeld degene die aangifte heeft gedaan). Als er maar één getuigenverklaring is, moet deze verklaring in de eerste plaats betrouwbaar zijn. Daarnaast moet sprake zijn van bijkomend bewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt (steunbewijs). Niet vereist is dat ieder onderdeel van de verklaring van het slachtoffer met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Voor een bewezenverklaring kan het voldoende zijn dat de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Daarnaast is van belang dat de rechtbank uit het dossier en de zitting de overtuiging krijgt dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd.
Verklaring van de verdachte
De verdachte ontkent dat hij de borsten van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft aangeraakt. Bij de aanranding waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard waren er geen getuigen aanwezig. De rechtbank zal dus aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is en of het dossier voldoende steun biedt aan haar verklaring.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2][slachtoffer 2] heeft op 31 mei 2024 in een studioverhoor een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij voetbalde met de zoon van de verdachte, dat de verdachte haar regelmatig van en naar voetbal haalde en bracht, en dat ze drie keer met de verdachte, zijn zoon en een andere voetbalvriend een weekend in Center Parcs is geweest. [slachtoffer 2] en de verdachte wisselden ook berichten uit via Snapchat en WhatsApp. De berichten van de verdachte hadden volgens [slachtoffer 2] dikwijls een seksuele lading. De verdachte stuurde ‘dickpics’ naar [slachtoffer 2] en heeft haar ook een filmpje gestuurd waarop hij en zijn ex-partner seks hadden. Verder gaf de verdachte [slachtoffer 2] opdrachten, zoals het maken en toesturen van filmpjes van zichzelf zonder kleren. Vaak wanneer zij weigerde een opdracht uit te voeren, werd de verdachte boos, wees hij op alle leuke dingen die hij voor haar deed of ging hij huilen. Een paar keer dreigde hij ook zelfmoord te plegen. In Center Parcs is de verdachte ook een paar keer boos geworden als [slachtoffer 2] niet deed wat hij wilde en heeft hij geschreeuwd en met stoelen gegooid. [slachtoffer 2] heeft ten slotte verteld over verschillende momenten waarbij zij na het voetbal als enige in de auto bij de verdachte achterbleef. De verdachte vroeg [slachtoffer 2] dan om bij hem op schoot te komen om de auto te besturen. Bij één van die momenten is de verdachte aan haar gaan zitten terwijl zij op schoot zat. De verdachte heeft haar toen over haar hele lichaam over haar kleren heen aangeraakt, waaronder aan haar schaamstreek en borsten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. Zij heeft verklaard over concrete gebeurtenissen en heeft de ontuchtige handelingen alsmede de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden consistent en in detail beschreven. Aan de betrouwbaarheid van haar verklaring draagt ook bij dat [slachtoffer 2] spontaan antwoordde op open vragen van de politie, waarbij zij duidelijk heeft verteld wat er wel, maar ook wat er niet is gebeurd. Dat [slachtoffer 2] bij de politie heeft verklaard dat zij over haar hele lichaam is aangeraakt maar volgens haar moeder aan haar alleen heeft gezegd dat hij haar borsten heeft aangeraakt doet, anders dan de verdediging heeft betoogd, aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] niet af.
Omdat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is zal de rechtbank deze als uitgangspunt nemen voor de bewijsvoering.
SteunbewijsDe rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv wordt voldaan. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende bewijsmiddelen.
1. WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [naam moeder]Ten eerste vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in de WhatsApp-berichten die zijn gewisseld tussen de verdachte en [slachtoffer 2]’s moeder, [naam moeder] (hierna: [naam moeder]). Deze berichten bevestigen verschillende onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 2]. Zo zegt de verdachte tegen [naam moeder] dat hij via Snapchat seksueel getinte berichten aan [slachtoffer 2] heeft verstuurd, waaronder een dickpic, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan emotionele chantage. Verder schrijft de verdachte meermaals aan [naam moeder] dat hij te ver is gegaan en dat hij heel veel spijt heeft.
2. Aangifte [naam moeder]Verder ziet de rechtbank steun voor de verklaring van [slachtoffer 2] in de aangifte van [naam moeder]. [naam moeder] heeft daarin verklaard over de emotionele toestand van [slachtoffer 2] toen [slachtoffer 2] voor het eerst vertelde over wat er tussen haar en de verdachte was gebeurd. [naam moeder] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] rond twaalf uur in de nacht naar beneden kwam, huilend en helemaal aan het trillen. [slachtoffer 2] zei dat ze misselijk was, waarop [naam moeder] vroeg of ze ziek was. [slachtoffer 2] zei dat dat het niet was. [naam moeder] verklaart dat zij daarop heeft gevraagd of er in het weekend wat gebeurd was en dat [slachtoffer 2] toen gelijk aangaf dat dat het was en dat toen eigenlijk alles eruit kwam; dat er contact was tussen haar en de verdachte dat niet klopte. Naar het oordeel van de rechtbank passen de waarnemingen over de emotionele toestand van [slachtoffer 2] waarover [naam moeder] heeft verklaard bij de verklaring van [slachtoffer 2] en het door haar beschreven seksueel overschrijdend gedrag, waaronder ook de aanranding in de auto.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 2] om het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te achten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 4 april 2024 in Nederland
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1],
hebbende verdachte:
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
2
hij in de periode van 1 december 2022 tot en met 25 juli 2023 in Nederland
door een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige
handeling,
te weten het aanraken van de borsten
en bestaande die andere
feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 2] heeft gestreeld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 13 december 2024, en een proeftijd van drie jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verdachte niet te veroordelen tot een straf waarbij hij nog langer in de gevangenis moet verblijven. Voor het geval de rechtbank in het kader van een voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op zou leggen, heeft de verdachte zich bereid verklaard daaraan mee te werken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met twee jonge meisjes. Hij heeft via Snapchat contact gelegd met [slachtoffer 1], twintig jaar jonger dan hij, waarna hij meermaals met haar heeft afgesproken. Bij de laatste ontmoeting heeft de verdachte [slachtoffer 1] in zijn auto gevingerd en zich door haar laten pijpen. Dit alles heeft hij met zijn telefoon gefilmd, welk filmpje later is verspreid en bij kinderen op de school van [slachtoffer 1] terecht is gekomen. Dat heeft bij haar tot veel leed en schaamte geleid. Verder heeft de verdachte [slachtoffer 2], ook twintig jaar jonger dan hij, bewogen om op zijn schoot te gaan zitten en toen haar borsten betast. Met het voorgaande heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Het is een feit van algemene bekendheid dat jonge slachtoffers vaak verregaande psychische gevolgen ondervinden van seksueel misbruik. Dat is ook in deze zaak het geval, zo blijkt uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding en uit de door [slachtoffer 2]’s moeder ter zitting voorgedragen verklaring. Bij [slachtoffer 1] zijn klachten geconstateerd die passen bij PTSS, en is sprake van gedragsproblemen en zij heeft professionele hulp gekregen. De moeder van [slachtoffer 2] vertelde tijdens de zitting onder meer dat [slachtoffer 2] continu aan de gebeurtenissen wordt herinnerd en dat zij schrikt als iemand haar onverwacht aanraakt. Op school werd gezien dat haar gedrag veranderde en zij vertoonde grensoverschrijdend gedrag. Tot op de dag van vandaag ervaart zij gevoelens van angst en stress.
Strafsoort
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 5 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder gelet op het Pro Justitia rapport van 4 december 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte de deskundigen (een psycholoog en psychiater) onvoldoende inzicht in zijn innerlijke belevingswereld heeft gegeven, als gevolg waarvan zij niet hebben kunnen vaststellen of de verdachte wel of niet aan een parafiele stoornis lijdt. De deskundigen sluiten een dergelijke diagnose, en de daarbij horende verminderde toerekenbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde echter niet uit, en adviseren om de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling op te leggen verzorgd door een instelling met expertise op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 13 december 2024. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld en adviseert om (naast vier andere bijzondere voorwaarden ook) de in de Pro Justitia rapportage genoemde ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarbij is het volgens de reclassering met name van belang dat de verdachte openheid geeft over zijn seksualiteitsbeleving. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij bereid is aan deze voorwaarde mee te werken.
Conclusie
Voor de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in (min of meer) vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 20 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling zoals geadviseerd in de Pro Justitia rapportage en door de reclassering, en een verplichting voor de verdachte om contact met minderjarigen te vermijden.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten zal de rechtbank op grond van artikel 38v Sr, een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod (voor de straten waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wonen) opleggen, voor de duur van vijf jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week, met een maximum van zes maanden. Omdat de verdachte in relatief korte tijd twee strafbare feiten heeft begaan die zien op seksueel misbruik van minderjarigen, op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over een (eventueel) onderliggende (parafiele) stoornis en de verdachte in de directe omgeving van de slachtoffers woont, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de slachtoffers
.Om die reden beveelt de rechtbank op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een Samsung telefoon (goednummer PL1100-2024082885-1603450), verbeurd dient te worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan en voorbereid. De verdachte heeft immers via zijn telefoon contact gekregen en onderhouden met [slachtoffer 1] en met die telefoon het seksueel contact met [slachtoffer 1] gefilmd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering [slachtoffer 1]
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychische schade in de vorm van depressieve, schaamte- en angstgevoelens en slaapproblemen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van deze vordering.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder andere wanneer de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier en de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer 1] geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Er is daarom een wettelijke grondslag voor de vordering.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde handelen en gelet op de schadevergoedingen die in andere – tot op zekere hoogte vergelijkbare - strafzaken zijn opgelegd komt de rechtbank vergoeding tot een bedrag van € 7.500,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal wat meer of anders is gevorderd, afwijzen.
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.
8.2
Vordering [slachtoffer 2]
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychische problemen in de vorm van gedragsproblemen, verstoring van de seksuele ontwikkeling, ernstige schending van lichamelijke integriteit en geestelijke gezondheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gestelde geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd en er dus geen wettelijke grondslag is voor schadevergoeding. Voor het geval de rechtbank de vordering toch zou toewijzen heeft de verdediging verzocht om het gevorderde bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder andere wanneer de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. In het geval van [slachtoffer 2] zijn er geen documenten overgelegd op grond waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen. De aard en ernst van de normschending brengen echter met zich mee dat de nadelige gevolgen voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in haar persoon zonder nadere onderbouwing wordt aangenomen. [slachtoffer 2] is immers als minderjarig meisje het slachtoffer geworden van een zedenmisdrijf. Er is daarom een wettelijke grondslag voor de vordering.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde handelen en gelet op de schadevergoedingen die in andere – tot op zekere hoogte vergelijkbare - strafzaken zijn opgelegd komt de rechtbank vergoeding tot een bedrag van € 1.250,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal wat meer of anders is gevorderd, afwijzen.
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 60a, 245 en 246 Sr zoals die luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Oplegging straf
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na aanvang van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zich laat behandelen door de forensische poli van GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen, behoudens het contact met zijn zoon. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat hierbij een volwassen persoon aanwezig is.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beslag
Verklaart verbeurd de onder de verdachte in beslaggenomen Samsung telefoon met goednummer PL1100-2024082885-1603450.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in de Juniusstraat in Hoorn en de Boterbloem in Zwaag.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich zal onthouden van contact met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één (1) week voor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.250,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2025.