ECLI:NL:RBNHO:2025:5348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
10283199 \ CV EXPL 23-368
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in luchtvaartzaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten. De eiser, een passagier die in de hoofdzaak tegen British Airways procedeert, heeft de vervoerder verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten, omdat hij tijdelijk in de Verenigde Arabische Emiraten verblijft. De vervoerder vorderde deze zekerheid omdat hij het risico loopt de proceskosten niet te kunnen verhalen. De passagier betwistte echter dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft en voerde aan dat hij regelmatig terugkeert naar Nederland. De kantonrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de passagier niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) onvoldoende is om aan te nemen dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De vordering tot zekerheidstelling werd afgewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de passagier in het incident, vastgesteld op € 82,00. De kantonrechter weigerde echter de vordering van de passagier tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de vervoerder de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de akte uitlating van de passagier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10283199 \ CV EXPL 23-368
Uitspraakdatum: 14 mei 2025
Vonnis in incident van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenworodiger van zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1],
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3]
wonende te [plaats], Verenigde Arabische Emiraten
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident
hierna gezamenlijk te noemen: de passagier
gemachtigde: Aliter Melius B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt (Ploum)

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- de conclusie van repliek in de hoofdzaak;
- de conclusie van dupliek in de hoofdzaak;
- de incidentele conclusie tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de akte uitlaten van de passagier van 12 maart 2025;
- het bericht van 3 april 2025 van de vervoerder van waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de akte uitlaten;
- het verzoek van de passagier van 6 mei 2025 om een mondelinge behandeling;
- de reactie van de vervoerder op dit verzoek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het incident

2.1.
De vervoerder vordert om de passagier te veroordelen om zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan de passagier in de hoofdzaak zou kunnen veroordeeld.
2.2.
De vervoerder legt aan de vordering ten grondslag dat hij bij afwijzing van de vordering van de passagier in de hoofdzaak het risico loopt de proceskosten niet op de passagier te kunnen verhalen omdat de passagier gedurende de procedure is verhuisd naar [plaats], de Verenigde Arabische Emiraten, en hij daar nu woont. Ter onderbouwing verwijst hij naar een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP).
2.3.
Volgens de passagier had het incident voor alle weren moeten worden opgeworpen en bestaat er overigens geen verplichting om zekerheid te stellen. Op zijn verweer zal worden ingegaan bij de beoordeling van het geschil

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Degene zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, moet op vordering van de wederpartij zekerheid stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden. Het betoog van de passagier dat dit incident voor alle weren opgeworpen had moeten worden opgeworpen [1] .
3.2.
De passagier betwist dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Weliswaar heeft hij zich inderdaad tijdelijk uitgeschreven uit het Nederlandse BRP, maar dit was nodig voor een verzekeringskwestie. De passagier doet dit vaker en keert altijd na een korte uitschrijving weer terug naar Nederland. Hij verwijst hiertoe naar een uittreksel uit de BRP. Hij heeft ook een Nederlandse zorgverzekering en ontvangt zorgtoeslag in Nederland. Daarnaast heeft hij een Nederlandse creditcard en een Nederlandse bankrekening. Ter onderbouwing heeft hij afschriften van deze gegevens overgelegd.
3.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagier, oordeelt de kantonrechter dat de enkele door de vervoerder aangevoerde omstandigheid dat de passagier niet staat ingeschreven in de BRP, onvoldoende is om te aan te nemen dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Daarom zal de vordering tot zekerheidstelling van de vervoerder worden afgewezen.
3.4.
De vervoerder krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van de passagier in het incident betalen.
3.5.
De passagier vordert om de vervoerder te veroordelen in de werkelijke proceskosten van het incident omdat de vervoerder dit incident nodeloos heeft opgeworpen. Daarnaast heeft de vervoerder de waarheidsplicht geschonden door een gedeelte van het uittreksel uit de BRP zwart te lakken. Uit dit gedeelte bleek nu juist dat de passagier regelmatig na tijdelijke uitschrijving uit het BRP weer terugkeert naar Nederland, aldus de passagier.
3.6.
De kantonrechter ziet echter onvoldoende aanleiding om de vervoerder te veroordelen in de werkelijke kosten van het incident. De kantonrechter overweegt dat een dergelijke vordering alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het door de vervoerder zwart lakken van gedeelten uit het uittreksel uit de BRP die niet dienden ter onderbouwing van zijn betoog, kan niet worden aangemerkt als misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen. Het stond de passagier immers vrij om zelf verweer te voeren en daarbij zelf een volledig(er) uittreksel te overleggen, waarin de voor zijn verweer relevante informatie wel stond vermeld. Dit heeft hij bij antwoord in het incident ook gedaan. Daarnaast heeft de passagier onvoldoende onderbouwd dat het opwerpen van het incident op andere gronden misbruik van procesrecht inhield of onrechtmatig was. De vordering van de passagier tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in het incident zal daarom worden afgewezen. De kantonrechter begroot deze kosten op € 82,00.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De vervoerder heeft bezwaar gemaakt tegen de akte uitlating van de passagier van 12 maart 2025. Vervolgens heeft de passagier verzocht een mondelinge behandeling te bepalen. In reactie hierop heeft de vervoerder de kantonrechter desgevraagd op 8 mei 2025 bericht:
“Een mondelinge behandeling lijkt ons, in dit stadium, niet efficiënt. Om beide partijen zowel kosten als tijd te besparen, stellen wij voor om partijen nog eenmaal in de gelegenheid te stellen om zich per akte uit te laten”.
De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder zich niet langer verzet tegen de akte uitlating van de passagiers van 12 maart 2025. De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van antwoordakte aan de zijde van de vervoerder. Vervolgens krijgt de passagier de gelegenheid zich erover uit te laten of het verzoek om een mondelinge behandeling wordt gehandhaafd.

5.De beslissingin het incidentDe kantonrechter:

5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten in het incident, die tot en met vandaag voor de passagier worden vastgesteld op een bedrag van € 82,00;
5.3.
verklaart dit vonnis – wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 juni 2025voor
akte uitlatingdoor de vervoerder over hetgeen is overwogen in 4.1 van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 224 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).