ECLI:NL:RBNHO:2025:5351

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
11469808 \ CV FORM 24-9037
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en terugbetaling van ticketkosten na geannuleerde vlucht

In deze zaak hebben passagiers compensatie, terugbetaling van ticketkosten en vergoeding van meerkosten van een alternatieve vlucht verzocht van de vervoerder, EasyJet Europe Airline GmbH, vanwege een geannuleerde vlucht. De vlucht, die gepland was op 10 maart 2023 van Amsterdam-Schiphol naar Lissabon, werd geannuleerd. De vervoerder erkende de claim voor vergoeding van de meerkosten van de alternatieve vlucht, maar betwistte de terugbetaling van de ticketkosten, stellende dat deze al was gedaan. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van de vervoerder niet slaagde, omdat de overgelegde bewijsstukken niet de terugbetaling van de ticketkosten van de juiste passagier aantoonde. Bovendien kon de vervoerder niet voldoende onderbouwen dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om alternatief vervoer aan te bieden, wat hem verplicht was volgens de geldende regelgeving. De kantonrechter wees de verzoeken van de passagiers toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten, en verklaarde dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De beslissing werd genomen door kantonrechter M.W. Koenis en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11469808 \ CV FORM 24-9037
Uitspraakdatum: 14 mei 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]

beiden wonende te [plaats 1]

3. [verzoeker 3]

4. [verzoeker 4]

beiden wonende te [plaats 2]
5. [verzoeker 5], wonende te [plaats 3]
6. [verzoeker 6]wonende te [plaats 4]
7. [verzoeker 7], wonende te [plaats 5]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (ProBe-ASP B.V., handelende onder de naam Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EasyJet Europe Airline GmbH
gevestigd te Wenen, Oostenrijk
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. B. Koolhaas (BK Legal)
De zaak in het kort
De passagiers hebben compensatie, terugbetaling van ticketkosten en vergoeding van de meerkosten van een alternatieve vlucht van de vervoerder verzocht vanwege een geannuleerde vlucht. De vervoerder heeft het verzoek tot vergoeding van de meerkosten van de alternatieve vlucht erkend, zodat dit zal worden toegewezen. De vervoerder voert echter aan dat hij de ticketkosten al terugbetaald heeft. Dit verweer slaagt niet omdat de door hem overgelegde schermafbeelding de boeking van een andere passagier betreft. Daarnaast was de annulering van de vlucht volgens de vervoerder het gevolg van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dit verweer slaagt evenmin omdat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle middelen heeft aangewend om alternatief vervoer aan de passagiers beschikbaar te stellen. Dit mocht wel van hem worden verwacht. Daarom heeft hij niet alle redelijke maatregelen getroffen. Het verzoek van de passagiers zal worden toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A);
  • het verweerschrift.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 10 maart 2023 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon, Portugal, met vlucht EC7664 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
Passagiers sub 1 en sub 2 hebben het eventuele vorderingsrecht van hun minderjarige kind aan zichzelf overgedragen.
2.4.
De passagiers hebben daarom compensatie en vergoeding van kosten van de vervoerder verzocht.
2.5.
De vervoerder heeft de verzochte compensatie niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.612,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 486,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,- per persoon. [1] Daarnaast verzoekt passagier sub 5 om terugbetaling van de door haar betaalde ticketkosten (€ 163,42). [2] Ten slotte stellen de passagiers dat de vervoerder hen geen alternatieve vlucht heeft aangeboden en dat passagier sub 5 daarom op eigen initiatief en alternatieve vlucht naar de eindbestemming heeft geboekt. Zij verzoeken om vergoeding van de meerkosten van deze alternatieve vlucht (€ 249,55).
3.3.
De vervoerder verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder geeft in het verweerschrift aan ‘aan te bieden’ om de door passagier sub 5 gemaakte meerkosten van de door haar geboekte alternatieve vlucht te vergoeden. De kantonrechter begrijpt dat hij hiermee dit gedeelte van het verzoek erkent, zodat dit zal worden toegewezen.
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder echter aanvoert dat hij de oorspronkelijke ticketkosten van passagier sub 5 al heeft terugbetaald. Hij verwijst hierbij naar een schermafbeelding uit een intern systeem. Dit verweer slaagt niet. Uit de schermafbeelding volgt namelijk dat deze terugbetaling de boeking van passagier sub 7 (en dus niet van passagier sub 5) betrof. Daaruit volgt dus niet zonder meer dat de vervoerder (ook) de ticketprijs van passagier sub 5 heeft terugbetaald. Nu de vervoerder geen ander verweer tegen het verzoek tot terugbetaling van de ticketkosten van passagier sub 5 heeft gevoerd, zal dit verzoek worden toegewezen.
4.4.
Daarnaast staat vast dat de vlucht is geannuleerd. Daarom moet de vervoerder in beginsel compenseren. Dit is anders als hij kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [3]
4.5.
De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter oordeelt echter dat, ongeacht of de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te voorkomen of te beperken. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat bij annulering van een luchtvaartmaatschappij mag worden verwacht dat zij alle middelen aanwendt om bij eerste gelegenheid en onder bevredigende voorwaarden redelijk alternatief vervoer voor de passagiers beschikbaar te stellen. [4]
4.6.
De vervoerder stelt dat hij de passagiers de keuze heeft geboden tussen terugbetaling of een alternatieve vlucht naar de eindbestemming, waarbij de passagiers hebben gekozen voor terugbetaling. Er was ook geen alternatieve vlucht beschikbaar die de passagiers binnen een dag naar de eindbestemming zou brengen, aldus de vervoerder. De passagiers betwisten dit. Volgens hen heeft de vervoerder hen geen alternatieve vlucht aangeboden. Daarbij heeft passagier sub 5 op eigen initiatief een alternatieve vlucht naar de eindbestemming geboekt.
4.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagiers, heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat hij de passagiers een alternatieve vlucht heeft aangeboden, of dat dit voor hem onmogelijk was. De enkele stelling dat er geen alternatieve vluchten beschikbaar waren is daarvoor onvoldoende, mede gelet op de omstandigheid dat passagier sub 5 schijnbaar wel op eigen initiatief een alternatieve vlucht kon boeken. Daarmee heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat hij alle middelen heeft aangewend om alternatief vervoer beschikbaar te stellen. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom heeft de vervoerder niet alle redelijke maatregelen getroffen.
4.8.
Dit betekent dat, ook als de annulering het gevolg zou zijn geweest van buitengewone omstandigheden, de vervoerder de passagiers moet compenseren. Daarom zal de verzochte compensatie worden toegewezen.
4.9.
Voor wat betreft de verzochte wettelijke rente over het toe te wijzen gedeelte van de hoofdsom, moet onderscheid gemaakt worden tussen het verzoek tot compensatie en het verzoek tot vergoeding van de kosten van de alternatieve vlucht van passagier sub 5.
4.10.
Voor het verzoek tot compensatie geldt dat de daarover verzochte rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. Dat is de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het gaat om een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade meteen opeisbaar is. [5] Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente over de compensatie wordt daarom toegewezen vanaf 10 maart 2023.
4.11.
Voor de vordering tot vergoeding van de kosten van de alternatieve vlucht geldt dat een schriftelijke ingebrekestelling is vereist waarin de vervoerder een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld. De vervoerder is na afloop van die termijn in verzuim. [6] De passagiers hebben niet gesteld op welk moment de vervoerder met de betaling van dit gedeelte van de hoofdsom in verzuim was. Daarom wordt de wettelijke rente over dit gedeelte van de hoofdsom toegewezen vanaf de datum van het indienen van het vorderingsformulier.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. De passagiers hebben immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan de passagiers vergoeding vorderen, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.14.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat aan deze beschikking worden gehecht. [7]

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.612,97‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.200,00 vanaf 10 maart 2023, en over € 412,97 vanaf 24 december 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 248,00 aan griffierecht en € 271,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 8 van de Verordening.
3.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.
5.Artikel 6:83 sub b BW.
6.Artikel 6:82 lid 1 BW.
7.Zoals bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015,