Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]
5. [eiser 5], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind
[minderjarige]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
- € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.De beoordeling
sub 5 zelf en ook in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige]. Vast staat dat [minderjarige] op het moment van het betekenen van de dagvaarding niet bekwaam was om zelfstandig in rechte op te treden omdat zij minderjarig was. Voor zover passagier sub 5 in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger optreedt, moet zij daarom over een machtiging van de kantonrechter beschikken. [3] De passagiers hebben deze machtiging echter niet overgelegd en hebben daarmee niet onderbouwd dat passagier sub 5 hierover beschikt. De enkele stelling dat hiervoor een verzoek is ingediend, is onvoldoende. Daarom zal de kantonrechter passagier sub 5 niet-ontvankelijk verklaren, voor zover zij handelt in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige]. Het gedeelte van de hoofdsom dat betrekking heeft op de compensatie voor [minderjarige] zal worden afgewezen.
Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 226,88 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
5.De beslissing
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 408,00;