ECLI:NL:RBNHO:2025:5373

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
15.332381.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, bewezen poging tot zware mishandeling met auto

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een aanrijding met een fietser op 18 oktober 2024 te Schagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De verdachte reed met zijn auto op de fietser in, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van de fietser was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de alcoholproblematiek van de verdachte en de impact van de aanrijding op het slachtoffer, die op dat moment 14 jaar oud was. De verdachte had eerder al met justitie te maken gehad vanwege rijden onder invloed, wat de rechtbank als verergerende omstandigheid heeft meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.332381.24 (P)
Uitspraakdatum: 15 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (1551 NG) Westzaan, Smeet 1,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met de auto (hard) op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de auto (hard) op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte bewust met zijn auto op het slachtoffer is ingereden en dat dit gedrag naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte tenminste de aanmerkelijke kan heeft aanvaard dat hij de aangever ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat er in het geheel geen sprake was van enige vorm van opzet. De verdachte heeft de fietser niet gezien en heeft niet gemerkt dat hij iemand met zijn auto heeft geraakt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman voorts aangevoerd dat er veel onduidelijkheid bestaat over de snelheid waarmee door de verdachte gereden is; dat in elk geval niet kan worden vastgesteld dat de verdachte harder reed dan 50 kilometer per uur, dat bij die snelheid geen aanmerkelijke kans op de dood ontstaat en de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt vast dat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever in het leven is geroepen. In het dossier ontbreekt technische onderzoek op grond waarvan de snelheid van de auto die door de verdachte werd bestuurd kan worden vastgesteld. Hetgeen de getuigen over de gereden snelheid hebben verklaard, is onvoldoende om de gereden snelheid te kunnen vaststellen. Nu de snelheid waarmee de door de verdachte bestuurde auto de (fiets van) de aangever heeft geraakt van belang is voor het antwoord op de vraag of er een aanmerkelijke kans is op de dood van de aangever, en die snelheid niet is vastgesteld, is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op grond van de het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 17 oktober 2024 is de verdachte met de auto van zijn moeder naar Schagen gegaan en heeft daar een aantal cafés bezocht. Hij heeft daar een aantal biertjes gedronken en in gesprekken met andere cafébezoekers heeft hij gezegd dat hij ruzie had met Marokkanen en dat hij Marokkanen op fatbikes ging “klappen” en “doodmaken”. Later op de avond, het was inmiddels in de vroege ochtend van 18 oktober 2024, heeft de verdachte 112 gebeld en is hij naar zijn auto gelopen. Onderweg naar zijn auto is hij met twee personen op fatbikes in conflict geraakt, waarbij hij op zijn hoofd is geslagen. Met een bebloed gezicht is hij in zijn auto is gestapt om naar het ziekenhuis te rijden. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens zijn gordel om heeft gedaan, dat hij de verlichting van de auto heeft aangedaan en dat hij is weggescheurd. Hij verklaart voorts dat hij niet dronken was. Hij was wel in paniek, maar kon nog wel rijden. Hij is over de Grote Markt, rondom de kerk en via de Torenstraat naar de S3 gereden en heeft iets geraakt in een bocht op de Markt. De persoon op de fatbike heeft hij niet gezien.
Wel of geen opzet?
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij zich niet bewust is geweest van de aanrijding en dat hij de persoon op de fatbike niet heeft gezien, stelt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij niet dronken was en dat hij zich nog kan herinneren dat hij in zijn auto is gestapt, de gordel om heeft gedaan, de verlichting heeft aangezet en is weggescheurd. Hij heeft ook verklaard over de precieze route die hij nam. Bij die stand van zaken, en mede gelet op de impact van de aanrijding - de getuige [naam] spreekt over een klap –, is het naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat de verdachte zich niet bewust is geweest van de aanrijding. Mede gelet op zijn uitlatingen over Marokkanen op fatbikes zoals hiervoor weergegeven acht de rechtbank het voorts niet geloofwaardig dat de verdachte de aangever niet heeft gezien. Dit betekent dat het verweer van de raadsman dat er in het geheel geen sprake is geweest van enige vorm van opzet wordt verworpen.
Uit het proces-verbaal van uitkijken van ook de ter zitting bekeken beelden, blijkt dat de verdachte met zijn auto een Y-splitsing nadert. De straatverlichting is aan en het zicht is goed. De fatbike met daarop de aangever bevindt zich niet op de rijweg van de auto, maar stuurt de stoep op. Beschreven wordt dat de remlichten van de auto aangaan. In plaats van de weg naar links of rechts te volgen, rijdt de verdachte in een rechte lijn op de aangever af, waarna een frontale aanrijding plaatsvindt. Door de aanrijding wordt de aangever ongeveer vier meter door de lucht geslingerd en komt daarna op zijn rug op de grond terecht. Vervolgens rijdt de verdachte met zijn auto achteruit en vervolgt zijn weg.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte met de door hem bestuurde auto frontaal is ingereden op de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit gedrag van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gerecht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kan hierop bewust heeft aanvaard.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in die zin dat hij bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn handelen dat letsel zou oplopen.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 oktober 2024 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de auto op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal ontzeggen voor de duur van 18 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf. De verdachte is bereid mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als makelaar, heeft de raadsman verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte is, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, in zijn auto gestapt en gaan rijden. Op het moment dat hij een persoon op een fatbike zag, is hij daar bewust op ingereden. De verdachte heeft zijn auto daarbij als wapen ingezet en het slachtoffer frontaal geraakt, waardoor het slachtoffer enkele meters door de lucht is geslingerd en op zijn rug op de grond is gevallen. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het toen 14-jarige slachtoffer. De verdachte mag van geluk spreken dat het letsel bij het slachtoffer beperkt is gebleven; het had veel ernstiger kunnen aflopen. Verder neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij zich niet heeft bekommerd om het slachtoffer, maar na de aanrijding direct is weggereden.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 16 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte terzake van verkeersdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 23 april 2025, van L. de Graaf, als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor. Hieruit blijkt het navolgde.
De verdacht is meermaals met justitie in aanraking gekomen vanwege rijden onder invloed. Tijdens de gesprekken met de reclassering bagatelliseert hij zijn alcoholgebruik. De reclassering acht het zorgelijk dat hij wederom onder invloed van alcohol in de auto is gestapt. Het recidiverisico alsmede het risico op letsel wordt momenteel ingeschat als gemiddeld. Om het recidiverisico te verlagen adviseert de reclassering reclasseringstoezicht met onder andere deelname aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7. Op deze manier krijgt de verdachte meer inzicht in zijn alcoholgebruik en delictgedrag.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
 Meldplicht bij reclassering;
 Gedragsinterventie middelengebruik;
 Ambulante behandeling;
 Meewerken aan middelencontrole.
Strafmaat
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straffen die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De ernst van het feit en de alcoholproblematiek waar de verdachte blijkens het rapport van GGZ Fivoor mee kampt, vergen dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de raadsman bepleit. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere
gedragsinterventie die gericht is op middelengebruik en delictgedrag. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- de veroordeelde zich, indien nodig geacht door de reclassering, laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord en/of Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
18 (achttien) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (zes) maanden nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en A. Stronkhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025.
Mr. Stronkhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen (…)