ECLI:NL:RBNHO:2025:5377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
15.041552.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling, vernieling en diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, vernieling en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 december 2023 in Den Helder een fiets heeft gestolen die toebehoorde aan een ander, en op 7 februari 2025 een ander slachtoffer heeft mishandeld door deze met een schaar te slaan. Tevens heeft de verdachte op dezelfde datum opzettelijk een deurbel vernield die aan een derde toebehoorde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de feiten gehonoreerd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 3.047,00, terwijl de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beslissing genomen na een openbare terechtzitting op 1 mei 2025, waar de verdachte en zijn raadsman hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.041552.25 (zaak A) (P) + 15.046531.24 (zaak B) (ttz gev.)
Uitspraakdatum: 15 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (1551 NG) Westzaan, Smeet 1,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer: 15.041552.25, hierna te noemen zaak A:
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2025 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- tegen zijn arm te slaan en/of
- met een schaar, althans een scherp voorwerp, te snijden;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2025 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een deurbel(camera), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
onder parketnummer: 15.046531.24, hierna te noemen zaak B:
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Den Helder, althans in Nederland, een
fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 en 2 en zaak B ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat de aangever dan wel gewond mag zijn geraakt naar aanleiding van het treffen met de verdachte, maar dat de aangever degene is geweest die achter de verdachte aanging. De verdachte heeft zich slechts willen verweren.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsman aldus, dat hij van mening is dat de verdachte geen opzet had op het mishandelen van de aangever.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij met een schaartje de deurbel van [slachtoffer 2] heeft vernield, is aangesproken door de aangever. Op dat moment heeft de verdachte het schaartje nog in zijn hand. Kort daarna maakt verdachte een slaande beweging in de richting van aangever, waardoor op de arm van aangever letsel, bestaande uit een horizontale snee van ongeveer zes centimeter, is ontstaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever pijn en letsel zou toebrengen. Contra-indicaties daarvoor heeft de rechtbank niet aangetroffen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder zaak A en B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A:
1.
hij op 7 februari 2025 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen zijn arm te slaan met een schaar;
2.
hij op 7 februari 2025 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een deurbel(camera), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield;
zaak B:
hij op 31 december 2023 te Den Helder een fiets, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling.
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
ten aanzien van zaak B:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen, zonder aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Een dergelijke maatregel staat niet in verhouding tot de feiten waarvan hij verdacht wordt. De verdachte krijgt driewekelijkse depotmedicatie om hem rustig te houden. De raadsman geeft de rechtbank in overweging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke ISD-maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door met een schaar in zijn hand het slachtoffer te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer letsel bekomen en pijn ondervonden. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de deurbel(camera) van zijn bewindvoerder. Door zijn handelwijze heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets.
Fietsendiefstal veroorzaakt hinder, schade en ergernis voor de benadeelde. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 27 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 9 april 2025, opgemaakt door M.Y. Slootweg
,als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard.
Dit rapport houdt -voor zover van belang- het volgende in.
Er is sprake van een dubbele diagnoseproblematiek in de vorm van psychiatrische problematiek en middelenafhankelijkheid. Probleembesef en zelfinzicht ontbreken bij betrokkene. Gezien het structurele gebrek aan medewerking aan reclassering- en hulpverleningstrajecten, het herhaald schenden van voorwaarden, het ontbreken van probleembesef en het actief afwijzen van hulpverlening, is het duidelijk dat een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden onvoldoende toereikend is gebleken om de kans op recidive terug te dringen. Ook recente contactmomenten tonen geen motivatie of bereidwilligheid tot samenwerking. GGZ Reclassering Fivoor ziet hierdoor geen mogelijkheden meer om reclasseringsinterventies binnen een voorwaardelijk kader in te zetten en is van mening dat er inmiddels niet alleen aan de harde, maar ook aan de zachte criteria voor de ISD-maatregel wordt voldaan. Wij verwachten dat deze maatregel en het langdurige en strikte karakter ervan hem kunnen helpen om meer stabiliteit op verschillende leefgebieden te bereiken, zoals abstinentie van middelen, het vinden van passende dagbesteding en het verkrijgen van stabiele huisvesting door bijvoorbeeld uitstroom naar een passende begeleide woonplek.
Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Ons advies is dan ook om bij een bewezenverklaring over te gaan tot het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Er zal eerst een diagnostiekopname van drie maanden plaatsvinden, waarna afhankelijk van de uitkomsten een plan van aanpak wordt opgesteld waaronder een langdurige klinische opname en/of bijvoorbeeld begeleid wonen.
Ter terechtzitting heeft deskundige Slootweg het advies nader toegelicht en aangevuld. Het risico op recidive blijft hoog. In het verleden is schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis en middelenstoornis vastgesteld. Recente diagnostiek ontbreekt. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid om tot gedragsverandering te komen dan door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen of taakstraffen, onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan, er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
De verdachte voldoet aan de criteria voor het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Dat het om relatief lichte feiten gaat en de verdachte reeds lang in voorlopige hechtenis verblijft, maakt niet dat de voormelde maatregel in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. De tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en eerdere, veelal negatief beëindigde, reclasseringstoezichten hebben immers niet tot een gedragsverandering bij de verdachte geleid en GGZ Reclassering Fivoor heeft gemotiveerd aangegeven dat zij geen enkele andere mogelijkheid zien dan oplegging van de maatregel in onvoorwaardelijke vorm.
Teneinde de beëindiging van de recidive en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om te bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

7.Vordering benadeelde partijen

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden. De rechtbank begrijpt dat de vordering gaat om het eigen risico van € 385,00 van de benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu deze vordering niet is onderbouwd.
7.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.181,43 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
aankoop bedrag fiets 12 maart 2021 € 4.995,00
Ortlieb fietstas € 119,99
premie fietsverzekering € 548,28
-/- premie teruggave
€ 240,92
Totaal € 5.422,35
Het is de rechtbank onduidelijk gebleven op welke wijze het gevorderde totaalbedrag
€ 5.181,43 tot stand is gekomen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.997,00 kan worden toegewezen, waarbij rekening is gehouden met een afschrijving van 20% per jaar van de aankoopsom van de fiets. De waarde van de weggenomen fietstas kan volgens de officier van justitie niet worden vastgesteld. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bij de berekening van de schade rekening gehouden met een afschrijving van de fiets en de fietstas. De dagwaarde van de fiets is volgens de raadsman € 3.752,50 en de dagwaarde van de fietstas € 59,99. Maximaal kan een bedrag van € 3.571,57 worden toegewezen, waarbij eveneens rekening is gehouden met de premieteruggave van de verzekering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het in zaak B bewezen verklaarde feit schade tot een bedrag van € 3.047,00 voortvloeit. Bij de berekening van dit schadebedrag is de rechtbank uitgegaan van een afschrijving 20% per jaar van de aankoopsom van de fiets, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 2.997,00. Met betrekking tot de weggenomen fietstas zal de rechtbank de schade bepalen op € 50,00. De gevorderde premies komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze geen rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
De vordering zal tot een bedrag van € 3.047,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het in de vordering overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de delen van de vordering die tot niet-ontvankelijkheid leiden desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38m, 38n, 57, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de in zaak A onder 1 en 2 en zaak B bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.047,00 (drieduizendzevenenveertig) euro, bestaande uit
€ 3.047,00 als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.047,00 (drieduizendzevenenveertig)euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mrs. D.H. Bakker en A. Stronkhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025.
Mr. Stronkhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)