ECLI:NL:RBNHO:2025:5568

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/15/352387 / JU RK 24-719 en C/15/363314 / JU RK 25-406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij de grootmoeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 april 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], bij haar grootmoeder. De kinderrechter oordeelde dat het verblijf bij de grootmoeder in het belang van [de minderjarige] is, gezien de problematische situatie bij de moeder en de positieve ontwikkeling die [de minderjarige] doormaakt bij de grootmoeder. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) betrokken bij de beoordeling van de situatie van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de band tussen [de minderjarige] en haar moeder ernstig verstoord is en dat [de minderjarige] momenteel niet bij haar vader kan verblijven. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad en de GI om [de minderjarige] bij de grootmoeder te plaatsen, toegewezen, en benadrukt dat er op korte termijn ondersteuning en begeleiding voor zowel [de minderjarige] als de grootmoeder moet worden geregeld. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twee maanden verleend, tot 9 juni 2025, en de beslissing op het overige verzoek aangehouden. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI verantwoordelijk is voor het opstellen van een plan voor de toekomst van [de minderjarige] en dat er op de volgende zitting duidelijkheid moet komen over de benodigde hulpverlening en ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/352387 / JU RK 24-719
(verzoek van de GI)en C/15/363314 / JU RK 25-406
(verzoek van de Raad)
Datum uitspraak: 9 april 2025 (schriftelijk vastgelegd op 29 april 2025)
Beschikking van de kinderrechter over een (resterend deel verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: de GI,
en
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. A. van Westen, kantoorhoudende te Hoorn.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder]
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. A.G. Ouwejan, kantoorhoudende te Utrecht,
[de oma]
de oma (vaderszijde),
hierna te noemen: de oma (vz)
wonende in [plaats] .
1.
Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 31 mei 2024 met de daarin vermelde stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter van 4 oktober 2024 met de daarin vermelde stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2024 met de daarin vermelde stukken;
  • het verzoek van de Raad met bijlagen, ontvangen op 21 maart 2025;
  • het bericht van de vader van 22 maart 2025;
  • het bericht van de GI van 24 maart 2025;
  • de brief van de GI van 4 april 2025;
  • het bericht van de moeder van 7 april 2025.
1.2. De zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren op 9 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [de minderjarige] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. van Westen;
  • mr. A. van Westen, namens de moeder;
  • de oma (vz), (verder de oma);
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3. De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting eerst apart met [de minderjarige] gesproken. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.
1.4. Mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige] heeft de kinderrechter haar de gelegenheid geboden bij de op het gesprek volgende zitting aanwezig te zijn, hiervan heeft [de minderjarige] gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft (sinds december 2024) bij de oma in [plaats] , in [provincie] .
2.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op 8 juni 2023 voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 5 juli 2023 is [de minderjarige] aansluitend (definitief) onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst op 31 mei 2024 tot 5 juli 2025.
2.4.
Op 8 juni 2023 heeft de kinderrechter ook een machtiging verleend om [de minderjarige] met spoed in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te plaatsen. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst tot 5 juli 2024. Hangende die beslissing heeft de kinderrechter bij beschikking van 31 mei 2024 een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de moeder (zonder het gezag). Bij beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder verlengd voor de duur van vijf maanden, te weten tot 1 april 2025, met aanhouding van het restant van het verzoek tot eind maart 2025.
2.5.
De kinderrechter heeft de Raad naar aanleiding van wat naar voren gekomen is op de zitting van 18 oktober 2024 verzocht onderzoek te verrichten naar de verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder en de vraag te beantwoorden welke verblijfplaats het meest in het belang is van [de minderjarige] en daartoe (zo nodig) zelfstandig een verzoek in te dienen.
Dit heeft geresulteerd in een verzoek van de Raad van 21 maart 2025 om een machtiging te verlenen om [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen bij de oma.
2.6.
De zitting van 27 maart 2025 is, omdat de vader en de GI verhinderd waren, verplaatst naar 9 april 2025. De kinderrechter heeft vervolgens bij beschikking van 27 maart 2025 de machtiging uithuisplaatsing in afwachting van de inhoudelijke behandeling verlengd tot 11 april 2025 en een verdere beslissing op het verzoek aangehouden tot de zitting van 9 april 2025.

3.De verzoeken

3.1.
Ter beoordeling aan de kinderrechter ligt voor het verzoek van de Raad om [de minderjarige] tot aan einde van de lopende ondertoezichtstelling, te weten tot op 5 juli 2025, uit huis te plaatsen bij de oma, alsmede het resterende deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op de zitting heeft de GI haar verzoek overeenkomstig het advies van de Raad aangepast in een verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma.
De Raad
3.2.
Door de Raad is verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het volgende naar voren gebracht.
3.3.
De band tussen de moeder en [de minderjarige] is op dit moment ernstig verstoord. [de minderjarige] is teleurgesteld in de moeder en de emoties zitten haar hoog. [de minderjarige] heeft aangegeven (nog) niet toe te zijn aan contactherstel. De Raad ziet dan ook weinig mogelijkheden voor [de minderjarige] om bij de moeder te wonen. [de minderjarige] kan op dit moment ook niet bij de vader verblijven. Hoewel de Raad krachten heeft gezien bij de vader, hebben de vader en [de minderjarige] allebei aangegeven dat er nog te veel spanningen zijn. De Raad acht een gesloten plaatsing evenmin passend en in het belang van [de minderjarige] .
3.4.
[de minderjarige] verblijft sinds december bij de oma en de Raad acht voor nu een plaatsing bij de oma het meest in haar belang. [de minderjarige] en de oma hebben een goede band en hun samenleven verloopt gemoedelijk. De Raad krijgt de indruk dat [de minderjarige] zich fijn en welkom voelt bij de oma. [de minderjarige] lijkt voor nu haar focus te hebben op school en het behalen van haar diploma. De oma ondersteunt haar daarbij en brengt [de minderjarige] in [plaats] naar school.
3.5.
De Raad acht het van belang dat [de minderjarige] haar MBO 1 opleiding afrondt, zodat zij in september 2025 met een vervolgopleiding kan starten. Daarvoor is nodig dat [de minderjarige] op een plek woont waar zij zoveel mogelijk rust en acceptatie ervaart. Dit is voor nu het geval bij de oma thuis.
3.6.
De Raad ziet wel dat er meer nodig is, zoals de betrokkenheid van een pleegzorginstantie. Dit is zowel van belang voor de financiële ondersteuning van de oma als voor de begeleiding van de oma bij de opvoeding van [de minderjarige] . De oma voelt zich regelmatig handelingsverlegen op momenten dat [de minderjarige] veel boosheid ervaart. De Raad adviseert om ter ondersteuning voor de oma opvoedondersteuning in te zetten. Daarnaast kan samen met de opvoedondersteuning aandacht worden besteed aan het risico dat [de minderjarige] wegloopt of ergens anders wil wonen zodra er spanningen in de relatie ontstaan of zij zich afgewezen voelt.
3.7.
De Raad is ook van mening dat [de minderjarige] baat heeft bij de inzet van een jongerencoach die met [de minderjarige] kan bespreken welke zaken er veranderen als zij 18 jaar wordt en haar kan helpen groeien naar zelfstandigheid.
Daarnaast adviseert de Raad de GI om de komende tijd te onderzoeken welke verblijfplaats, aansluitend op het verblijf bij de oma, voor [de minderjarige] het meest in haar belang is. De Raad acht een langdurige plaatsing bij de oma niet passend.
3.8.
De raad is van oordeel dat de GI in verschillende opzichten tekort is geschoten. De GI heeft in gesprek met de Raad haar falen in het nakomen van haar verantwoordelijkheden ook erkend.
De GI heeft de Raad bijvoorbeeld niet heeft geïnformeerd dat [de minderjarige] niet langer bij haar moeder verbleef. Ook zijn er op het gebied van communicatie tussen de GI en [de minderjarige] , en de GI en de oma en de ouders verschillende fouten gemaakt.
De Raad is van mening dat dit negatieve gevolgen heeft voor het vertrouwen dat [de minderjarige] , en de volwassenen om haar heen in de GI hebben.
3.9.
Op de zitting heeft de Raad zijn verzoek bekrachtigd en toegevoegd dat [de minderjarige] positieve ontwikkelingen doormaakt sinds zij bij de oma woont. Zorgelijk is wel dat zowel [de minderjarige] als de oma weinig tot geen begeleiding en ondersteuning krijgt. De hulpverlening die de GI heeft opgestart, loopt niet, zo is er nog altijd geen coach voor [de minderjarige] ingezet.
Ook is er onduidelijkheid over het woonperspectief van [de minderjarige] . Anders dan de GI acht de Raad een vorm van begeleid wonen op zijn plaats. De Raad maakt zich onder meer zorgen over de weerbaarheid van [de minderjarige] en het aangeven van haar grenzen tegenover mensen met verkeerde intenties.
3.10.
Er dient in overleg met [de minderjarige] op korte termijn een plan te komen voor na haar achttiende waarbij de wens van [de minderjarige] tot begeleid wonen, en haar studieplek moet worden meegenomen. In dit kader is een aanmelding voor verlengde jeugdhulp noodzakelijk, zeker nu [de minderjarige] ook heeft aangegeven dit te willen en behoefte te hebben aan verdere hulp en ondersteuning. Duidelijk is dat er veel voor [de minderjarige] gaat veranderen wanneer zij start aan haar nieuwe opleiding. Er is hulp en toezicht nodig om de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen, ook na haar achttiende verjaardag.
De GI
3.11.
Door de GI is oorspronkelijk verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De motivering van dit verzoek is echter gestoeld op verouderde informatie waarbij er vanuit gegaan werd dat [de minderjarige] bij de moeder wilde blijven en het goed ging met [de minderjarige] bij de moeder.
3.12.
Door de GI is na contact met de Raad, in een up date van 4 april 2025, aangegeven dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad. [de minderjarige] ervaart rust bij de oma. De GI heeft [de minderjarige] met spoed aangemeld bij FACT in [provincie] . Daarnaast wil de GI onderzoeken welke mogelijkheden [de minderjarige] heeft met betrekking tot wonen in de omgeving van haar toekomstige opleiding. De GI is van mening dat een aanvraag voor verlengde jeugdhulp de plaatsing bij oma kan waarborgen en de mogelijkheid biedt om de pleegzorg bij de oma door te laten lopen. Ook kan de verlengde jeugdhulp ondersteuning voor [de minderjarige] mogelijk maken als zij besluit in de omgeving van haar toekomstige opleiding te gaan wonen. De GI acht het van belang dat er de komende maanden gesprekken met [de minderjarige] plaatsvinden over de aspecten die van belang worden wanneer zij achttien jaar wordt.
3.13.
Op de zitting is namens de GI [provincie] , [vertegenwoordiger van de GI] van de GI Noord-Holland aanwezig geweest. Zij is niet de vaste jeugdbeschermer maar neemt waar voor haar collega’s uit [provincie] . Zij heeft bevestigd dat de GI zich schaart achter het verzoek van de Raad om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de oma in plaats van bij de moeder. Behoudens hetgeen door de GI al in de stukken is vermeld, is zij verder niet inhoudelijk van de zaak op de hoogte. Zij heeft nog wel aangevuld dat aan haar is verteld dat de wachttijd voor het van start gaan van FACT vier weken betreft.
3.14.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft desgevraagd nog aangegeven dat – in tegenstelling tot wat door de GI [provincie] is aangegeven – zij van mening is dat [de minderjarige] niet in staat is om zelfstandig te wonen als zij aan haar opleiding gaat beginnen. Een vorm van begeleid wonen is haars inziens passender en geschikter voor [de minderjarige] .

4.De standpunten

Het standpunt van [de minderjarige]
4.1.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [de minderjarige] aangegeven dat ze bij haar oma wil blijven wonen totdat ze gaat studeren. Toen [de minderjarige] bij haar moeder verbleef, ging het niet goed. Bij de oma thuis gaat het beter en [de minderjarige] accepteert de regels. [de minderjarige] slaapt in het weekend vaak bij haar vriend in [plaats] , maar verblijft doordeweeks bij haar oma.
De zorgen die de moeder aangeeft in haar e-mailbericht herkent [de minderjarige] niet. Het gaat goed met haar. Ze gaat één dag per week naar school in [plaats] waarbij de oma haar brengt. Daarnaast heeft [de minderjarige] sinds kort een nieuwe bijbaan in [plaats] .
[de minderjarige] heeft zich uiteindelijk voor een opleiding in [plaats] ingeschreven. Op dit moment is het voor haar nog niet duidelijk hoe haar woonsituatie eruit gaat zien na haar achttiende. [de minderjarige] wil bij de aanvang van het nieuwe schooljaar binnen een begeleid woontraject op zichzelf gaan wonen in de omgeving van [plaats] . [de minderjarige] wil daarbij graag begeleiding en ondersteuning van een coach.
Het standpunt van de vader
4.2.
Door en namens de vader is – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De vader staat achter het verzoek van de Raad om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de oma. De vader is niet tevreden over de samenwerking met de GI. Hij ziet dat [de minderjarige] niet de hulpverlening krijgt die zij nodig heeft. De vader vindt het positief dat [de minderjarige] nu bij de oma verblijft, maar hij heeft nog steeds zorgen.
De vader staat niet achter het plan dat [de minderjarige] zelfstandig op kamers gaat wonen. Een begeleid wonen traject is zijns inziens passender. Daarnaast vindt de vader het belangrijk dat er een jeugdcoach voor [de minderjarige] wordt ingezet. De aanvraag voor een coach komt echter niet van de grond, de GI heeft ook de spoedaanvragen nooit gedaan. Het frustreert de vader dat [de minderjarige] niet de begeleiding krijgt die zij nodig heeft. De vader wil [de minderjarige] zelf graag helpen maar de GI staat dat niet toe. De vader voelt zich op dit moment machteloos.
Het standpunt van de moeder
4.3.
De moeder heeft schriftelijk haar standpunt naar voren gebracht. Door haar advocaat is hier op de zitting aan toegevoegd dat de moeder op dit moment geen vertrouwen heeft in de hulpverlening, ze mist regie en begeleiding vanuit de GI. De moeder verzoekt daarom de beslissing op het verzoek voor een korte termijn toe te wijzen en voor het overige aan te houden, zodat kan worden bezien of de GI in de tussentijd actie onderneemt. De moeder voelt zich totaal niet gehoord door de GI. Ze heeft in de periode dat [de minderjarige] bij haar verbleef geen ondersteuning gekregen. Ook is er geen gehoor gegeven aan de woonmogelijkheden voor [de minderjarige] die de moeder bij de GI heeft aangeboden. De moeder ervaart geen betrokkenheid van de GI en er is ook geen goede communicatie.
Verder heeft de moeder alarmerende berichten ontvangen van de school van [de minderjarige] . Zo zou het werk van [de minderjarige] zijn stopgezet en zou [de minderjarige] langdurig bij haar vriend in [plaats] verblijven. De moeder maakt zich hier zorgen over.
Het standpunt van de oma
4.4.
De oma staat achter het verzoek van de Raad, inhoudende dat [de minderjarige] bij haar verblijft en hoopt dat [de minderjarige] op deze manier haar diploma kan halen. De oma is blij met de positieve ontwikkelingen die ze ziet bij [de minderjarige] . Ze merkt dat [de minderjarige] zich beter kan wapenen, niet meer zo goedgelovig is en niet zo snel meer meeloopt met anderen. Daarbij gaat [de minderjarige] naar school en heeft ze een bijbaan. De oma benadrukt dat, ondanks dat [de minderjarige] met lichte begeleiding wellicht alleen op kamer zou kunnen wonen omdat ze veel huishoudelijke dingen zelf kan, ze persoonlijke begeleiding voor [de minderjarige] wel belangrijk vindt.

5.De beoordeling

5.1.
De GI heeft op de zitting laten weten dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, in aansluiting bij het verzoek van de Raad, dient te worden gewijzigd in een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma. De kinderrechter zal zich bij de bespreking daarom daartoe beperken.
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen besproken is op de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, onderzoek van haar geestelijke toestand en onderzoek van haar lichamelijke toestand. [1]
5.3.
Door de Raad is onderzoek gedaan naar welke verblijfsplek op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] is. Hieruit is naar voren gekomen dat het verblijf van [de minderjarige] bij haar moeder is misgelopen en [de minderjarige] sinds december bij haar oma in [provincie] verblijft. Hier gaat het goed met haar en [de minderjarige] voelt zich hier prettig. Ze gaat naar school en heeft sinds kort een nieuwe bijbaan.
[de minderjarige] zit in de afrondende fase van haar opleiding en heeft zich ingeschreven voor een vervolgopleiding in [plaats] . De Raad acht voor dit moment het verblijf van [de minderjarige] bij de oma het meest in haar belang. Dit geldt ook voor de GI.
De kinderrechter sluit zich hierbij aan en wijst het verzoek van de Raad tot een machtiging uithuisplaatsing bij de oma toe.
5.4.
De kinderrechter acht het met de Raad noodzakelijk dat er op zeer korte termijn (financiële) pleegzorgbegeleiding en opvoedondersteuning wordt ingezet voor de oma. Verder is het van belang dat er op korte termijn een coach wordt geregeld voor [de minderjarige] . Op de zitting is aangegeven dat [de minderjarige] op de wachtlijst staat voor FACT maar de actuele stand van zaken daarin is niet duidelijk geworden.
Deze onduidelijkheid geldt eveneens voor het verloop van de systeemtherapie voor [de minderjarige] , de vader en de oma, en de insteek tot contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder.
5.5.
Nu duidelijk is dat de GI op meerdere vlakken steken heeft laten vallen, passende hulp en ondersteuning voor [de minderjarige] en de oma vooralsnog zijn uitgebleven en er veel onzekerheid bestaat over het vervolgtraject voor [de minderjarige] , zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor een kortere periode dan is verzocht.
5.6.
De kinderrechter heeft bij deze beslissing verder betrokken dat de GI [provincie] zelf niet op de zitting aanwezig was om de actuele situatie toe te lichten en de vervangende GI uit Noord Holland (begrijpelijkerwijs) onvoldoende was geïnformeerd en toegerust om de bij alle betrokkenen bestaande vragen te beantwoorden.
5.7.
Bovendien zal er de komende maanden hard gewerkt moeten worden om samen met [de minderjarige] een plan te maken voor de periode aansluitend op haar verblijf bij de oma. [de minderjarige] heeft besloten in Rotterdam te gaan studeren en de Raad heeft aangegeven een lang verblijf van [de minderjarige] bij de oma niet passend te achten. In aansluiting bij dit advies en de wens van [de minderjarige] zal moeten worden gezocht naar een vorm van begeleid wonen in de omgeving van [plaats] ( [plaats] ) en aldaar passende ondersteuning voor [de minderjarige] moeten worden geregeld. Een aanvraag voor verlengde jeugdhulp lijkt in dit kader aangewezen.
5.8.
De kinderrechter ziet gezien hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om het verzoek van de Raad toe te wijzen voor een periode van twee maanden en het resterende deel van het verzoek aan te houden.
5.9.
De kinderrechter verwacht dat de GI de zaak voortvarend oppakt en per omgaande aan de slag gaat met de aangegeven hulpverleningsvragen. Op de volgende zitting verwacht de kinderrechter in ieder geval duidelijkheid over de navolgende onderwerpen:
- de coach en de overige voor [de minderjarige] in te zetten hulpverlening;
- de pleegzorgvergoeding en de opvoedondersteuning voor de oma;
- de verlengde jeugdhulp-aanvraag voor [de minderjarige] ;
- de vervolgplek voor [de minderjarige] aansluitend op het verblijf bij de oma;
- het verloop van de systeemtherapie voor de vader, de oma en [de minderjarige] ;
- wat wordt ingezet op contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] .
5.10.
De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI in dit kader alles op zal pakken wat binnen haar mogelijkheden ligt en acht het noodzakelijk dat de betrokken jeugdbeschermer zelf aanwezig is zijn op de volgende zitting.
5.11.
De kinderrechter verleent aldus een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma voor de duur van twee maanden, te weten tot 9 juni 2025. De kinderrechter zal de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden tot de zitting van
[datum]. De kinderrechter verzoekt de GI
uiterlijk een week voor de zitting, te weten [datum], schriftelijk te informeren over de in de beschikking aangegeven vragen en de actuele stand van zaken.
5.12.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beoordeling

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
bij de oma met ingang van 9 april 2025 tot 9 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing op de behandeling van het verzoek voor het overige aan
tot [datum];
6.4.
bepaalt dat de griffier de GI ( [provincie] ), de Raad, de moeder, mr. Ouwejan, de vader, mr. Van Westen, de oma en [de minderjarige] dient op te roepen;
6.5.
bepaalt dat de GI de kinderrechter uiterlijk een week voor de zitting,
te weten [datum], schriftelijk dient te informeren over de onder punt 5.9 gestelde vragen en de actuele stand van zaken.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.J. Thomas als griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.