ECLI:NL:RBNHO:2025:5586

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
25/1940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij geweigerde urgentieverklaring voor woningtoewijzing

Op 22 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring bij woningtoewijzing. Verzoekster, die sinds 2015 met haar gezin in een sociale huurwoning woont, heeft te maken met vocht- en schimmelproblemen in de woning, die haar dochter met astma en haarzelf psychische klachten veroorzaken. Ondanks deze problemen heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem de aanvraag voor urgentie afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende pogingen heeft ondernomen om zelf een oplossing voor haar woonprobleem te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de procedure in bezwaar niet kon worden afgewacht en dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de situatie van verzoekster niet zodanig ernstig was dat dit een afwijking van de Huisvestingsverordening rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt dat de afwijzing van de urgentieverklaring niet onrechtmatig was, gezien de omstandigheden en de beschikbare opties voor tijdelijke vervangende woonruimte die aan verzoekster waren aangeboden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1940

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: mr. B. Hoos).

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring bij woningtoewijzing. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening, en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.2
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat de procedure in bezwaar niet kan worden afgewacht. Het is ook niet aannemelijk geworden dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft of dat de belangenafweging tot een andere beslissing noopt
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.1
Verzoekster heeft op 31 december 2024 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 25 maart 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam] .
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Totstandkoming van het besluit
3.1
Verzoekster woont momenteel sinds 29 januari 2015 met haar man en haar drie kinderen van 3, 13 en 15 jaar oud in een sociale huurwoning op de [adres] in [plaats] . Verzoekster stelt de afgelopen tien jaar vier keer een lekkage te hebben gehad, als gevolg waarvan sinds mei 2024 vocht- en schimmelproblematiek is ontstaan in de woning. Op 20 september 2024 is er ook nog een lekkage geweest, waardoor de vocht- en schimmelproblemen zijn verergerd. De dochter van 13 jaar oud, [naam dochter] , leidt aan astma en is onder behandeling bij de afdeling longgeneeskunde van het ziekenhuis. Haar gezondheidsklachten worden door de problemen in de woning verergerd. Verzoekster zelf ervaart psychische klachten als gevolg van de woonsituatie.
3.2
Op 16 september heeft verzoekster via haar gemachtigde een vordering ingesteld bij de verhuurder waarbij zij van de verhuurder permanent vervangende woonruimte vordert, dan wel herstel van de gebreken binnen één week. De kantonrechter heeft verzoekster in het ongelijk gesteld. In het vonnis staat – samengevat – het volgende. Er bestaat geen verplichting voor de verhuurder om vervangende woonruimte aan te bieden. Ook kan de verhuurder bij de huidige stand van zaken niet gedwongen worden de gebreken te herstellen, omdat daarvoor de medewerking van verzoekster vereist is en zij aangeboden tijdelijke woonruimte heeft geweigerd. Ook is de verhuurder afhankelijk van de inplanning van de aannemer. Dat betekent niet dat de verhuurder de gebreken niet zo snel mogelijk moet herstellen, maar gezien de omstandigheden kan de verhuurder niet gedwongen worden dit binnen een week te doen.
3.3
De verhuurder heeft een bedrijf ingeschakeld dat in juni 2024 bij verzoekster thuis is gaan kijken naar de schimmel in de woning. De oorzaak van de schimmel is bij dit bezoek niet gevonden. Het bedrijf heeft aangegeven op een later moment nog een keer langs te komen in de woning om verder onderzoek te doen naar de oorzaak. Het bedrijf heeft ook aangegeven de schimmel te verwijderen. Het college heeft aan verzoekster verschillende opties voor tijdelijke vervangende woonruimte geboden, voor de duur van de herstelwerkzaamheden. Aangeboden is verblijf in een hotel of vakantiewoning en ook tijdelijk verblijf in een leegstaand appartement op de vierde verdieping van hetzelfde complex als waar de woning van verzoekster zich in bevindt.
3.4
Bij de aanvraag heeft verzoekster aangegeven dat dit geen geschikte opties zijn. Een vakantiehuis is geen optie, omdat dit niet in de buurt van de scholen van de kinderen zijn. Een hotel is geen optie omdat de herstelwerkzaamheden langer dan een maand zullen duren en verzoekster niet zo lang in een hotel wil verblijven. De bovenwoning is geen optie omdat mevrouw leidt aan scoliose.
3.5
Gezien bovenstaande problemen heeft verzoekster een aanvraag om urgentie gedaan. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat zich een weigeringsgrond voordoet uit de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022 (de Huisvestingsverordening). In artikel 2.3.4, vijfde lid, van de Huisvestingsverordening staat dat een urgentieverklaring geweigerd wordt wanneer de woningzoekende zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor de instandhouding van een vermeend woonprobleem en er onvoldoende pogingen zijn gedaan om zelf een oplossing te vinden voor het woonprobleem. Deze weigeringsgrond is op de aanvraag van toepassing, omdat verzoekster niet wil meewerken aan de oplossingen die haar zijn geboden.
3.6
Het college heeft ook onderzocht of urgentie kan worden verleend op grond van de hardheidsclausule, zoals die is neergelegd in artikel 4.2.2 van de Huisvestingsverordening. Hiervoor is medisch advies gevraagd aan de arts van Argonaut. De arts heeft tijdens een vergadering van de urgentiecommissie mondeling advies gegeven op basis van het aanvraagdossier. De arts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een ernstige bedreiging van de gezondheid van verzoekster of haar gezinsleden in de zin van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. De dochter van verzoekster gebruikt medicatie voor haar astma. Tijdelijk verblijf in een hotel of vakantiewoning is medisch gezien niet gecontra-indiceerd. Met betrekking tot de psychische klachten van verzoekster concludeert de arts dat verzoekster er zelf voor heeft gekozen de behandeling stop te zetten, zo blijkt uit het schrijven van de psycholoog van 17 december 2024. Het voortzetten van de behandeling wordt door de arts gezien als een voorliggende oplossing voor de problematiek.
Toepassing van de Huisvestingsverordening leidt volgens het college niet tot een bijzondere hardheid, waardoor ten gunste van verzoekster zou moeten worden afgeweken van de Huisvestingsverordening.
Heeft het college de aanvraag kunnen weigeren?
4.1
Verzoekster voert aan dat het bouwkundig onderzoek naar de oorzaak van de schimmel tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden. Als nu dus met schoonmaakwerkzaamheden zou worden begonnen, zou dit de problemen niet oplossen. De verhuurder heeft aangegeven dat verzoekster met haar gezin de woning uit moet, omdat anders niet gestart kan worden met de werkzaamheden. Verzoekster kan echter nergens terecht. De verhuurder zou proberen iets regelen, maar dat is niet gelukt. Verzoekster stelt dat zij altijd heeft meegewerkt om de situatie op te lossen.
Gezien de staat van de woning en de schimmelvorming is ten onrechte geoordeeld dat geen sprake zou zijn van een ernstige bedreiging van de gezondheid in de zin van artikel 2.3.6., eerste lid van de Huisvestingsverordening. Het is ook onjuist dat verzoekster zelf haar behandelingen heeft stopgezet. Zij heeft dit even on-hold gezet, omdat zij door de problemen in de woning en de medische toestand van haar dochter, de energie niet heeft voor de behandelingen. Het college heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
4.2
Het college stelt voorop dat het duidelijk is dat het gezin zowel fysieke als mentale klachten ervaart. Het huidige woningtekort is echter zodanig nijpend, dat de relevante bepalingen van de Huisvestingsverordening zeer strikt dienen te worden geïnterpreteerd. De voorwaarde uit artikel 2.3.4, derde lid van de Huisvestingsverordening dat het verlenen van urgentie dringend noodzakelijk dient te zijn, houdt in dat sprake moet zijn van een zeer ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of psychische gezondheid, waardoor op korte termijn mogelijk een medische noodsituatie optreedt, wanneer de woningzoekende niet binnen zes maanden verhuist. Hoewel het college begrijpt dat de situatie van verzoekster en haar gezin stressvol is, kan niet gesteld worden dat sprake is van een zodanig dringende situatie dat er binnen zes maanden een noodsituatie zal optreden. Verder stelt het college dat artikel 2.3.4, vijfde lid van de Huisvestingsverordening in de weg kan staan aan het verlenen van urgentie wanneer de woningzoekende zelf onvoldoende pogingen heeft gedaan om een oplossing te vinden voor de woonproblematiek. Verzoekster heeft het afgelopen jaar slechts drie keer gereageerd op een woning en zij werkt niet mee aan de door de verhuurder aangedragen oplossing, namelijk het luchten van de woning om de vocht- en schimmelproblematiek te verhelpen en in de toekomst te voorkomen. Ook werkt verzoekster niet mee aan het aangedragen opties om tijdelijk elders te verblijven, zodat de verhuurder herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Het college merkt volledigheidshalve nog op dat met het verkrijgen van een urgentieverklaring slechts voorrang kan worden verkregen op een woning ten opzichte van andere woningzoekenden. Niet kan worden bereikt dat een nieuwe woning wordt toegekend. Verzoekster zal zelf nog moeten blijven reageren op woningen. Er zal niet per direct een woning beschikbaar zijn als zij een urgentieverklaring heeft.
4.3
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat de procedure in bezwaar niet kan worden afgewacht. Het is ook niet aannemelijk geworden dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft of dat de belangenafweging tot een andere beslissing noopt.
De voorzieningenrechter volgt het college in zijn oordeel dat verzoekster onvoldoende pogingen heeft gedaan om zelf een oplossing voor haar woonprobleem te vinden. Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat alleen de woning op de vierde etage is aangeboden, maar uit het preadvies van 31 december 2024 volgt dat verzoekster zelf gezegd heeft een hotel of een vakantiewoning geen optie te vinden. De voorzieningenrechter volgt verzoekster ook niet in haar stelling dat zij op medische gronden een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Uit de stukken, inclusief het advies van de arts van Argonaut, volgt geen bevestiging dat de medische klachten veroorzaakt worden door het woonprobleem.
Ook op grond van de hardheidsclausule ziet de voorzieningenrechter met het college geen reden om de weigering een urgentieverklaring te verlenen onrechtmatig te achten, temeer nu de lekkage is verholpen en de herstelwerkzaamheden zo goed als afgerond zijn. Alles overziend is de situatie niet dusdanig ernstig dat deze los van de afwijzingsgronden die van toepassing zijn tot toewijzing van een urgentieverklaring zou moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 2.3.4. Voorrang bij urgentie – algemeen

(…)
3. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders een schriftelijke urgentieverklaring verlenen.
(…)
5. Woningzoekenden die zelf verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de ontstane woonproblematiek of die onvoldoende pogingen hebben gedaan om zelf een oplossing te vinden, komen niet in aanmerking voor voorrang.
(…)

Artikel 2.3.6. Voorrang bij urgentie – sociaal/medische groepen

1.Tot de woningzoekenden bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid behoort tevens de woningzoekende
a. die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie en die minimaal twee jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland;
b. die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie, tijdelijke woonbegeleiding nodig heeft en die minimaal twee jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland;

Artikel 4.2.2. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.