ECLI:NL:RBNHO:2025:5648

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6955
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in verband met overlast van nabijgelegen kippenfokkerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van de onroerende zaak, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 278.000, die door de heffingsambtenaar van Cocensus was vastgesteld. De eiser betoogde dat de waarde van de onroerende zaak aanzienlijk verminderd zou moeten worden vanwege de overlast van een nabijgelegen kippenfokkerij, die volgens hem het gevolg was van gebrekkige gemeentelijke handhaving van milieueisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en de verweerder niet verschenen zijn op de zitting van 3 januari 2023.

De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer, zoals vastgelegd in de Wet WOZ. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die zich baseerden op de fijnstofuitstoot van de kippenfokkerij, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de grieven van de eiser nagenoeg identiek zijn aan eerdere procedures en dat er geen inhoudelijke grieven zijn aangedragen tegen de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 26 februari 2021 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 278.000. In hetzelfde geschrift zijn ook aan eiser als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak aanslagen onroerendezaakbelastingen 2021 bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar vaststelde waarde de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2023. Partijen zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Blijkens het taxatierapport van verweerder is bij de waardering in het in geding zijnde belastingjaar uitgegaan van een WOZ-object, bestaande uit een aan woning, verbonden traditioneel bedrijfsgebouw, een stal / nachtverblijf, een jongveestal met metalen wanden, een schuur met metalen wanden, een mestkelder met betonnen wanden en een wagenloods.
2. Op het - op een afstand van circa 400 meter van de onroerende zaak gelegen - perceel [plaats] is een kippenfokkerij gevestigd.

Geschil1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum, 1 januari 2020.

2. Eiser bepleit een aanzienlijke vermindering van de waarde in verband met de overlast die hij ondervindt van de nabijgelegen kippenfarm en die hij toeschrijft aan de gebrekkige gemeentelijke handhaving van de voor de kippenfarm geldende milieueisen.
3. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak op bezwaar waarin zijn standpunt is verwoord.
4. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
5. Partijen hebben reeds een aantal malen bij deze rechtbank geprocedeerd over de waarde van de onroerende zaak in recente belastingjaren, zij het dat daarbij sprake is geweest van een afwijkende objectafbakening, zodat aan de uitkomst van die procedures slechts een beperkte betekenis toekomt.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding niet uit te gaan van de juistheid van de thans als uitgangspunt genomen objectafbakening.
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer.
Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Verweerder heeft bij de vaststelling van de waarde gebaseerd op de Agrarische Taxatiewijzer en hij heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde als methode gehanteerd. Voorts zijn kortingen van € 10.000 (voor de ligging van de weilanden) en € 45.000 (voor het hoofdgebouw) toegepast. Verweerder wijst daarbij op het feit dat de afstand tussen de woning en de fijnstofbron 430 meter is en niet meer bedraagt dat 500 meter, de grens waarbij op grond van jurisprudentie fijnstof geen waardedruk meer met zich brengt.
10. De rechtbank stelt vast dat de grieven van eiser nagenoeg identiek zijn aan hetgeen hij inzake de WOZ-waarde in eerdere belastingjaren naar voren heeft gebracht. Dienaangaande heeft deze rechtbank in de uitspraak van 12 september 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:7757) onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 31 oktober 2016
(ECLI:NL:RBNHO:2016:9222
)onder meer het volgende overwogen:
Geschil5. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum, 1 januari 2014.6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de fijnstofuitstoot van de nabijgelegen kippenfokkerij ertoe leidt dat de onroerende zaak geen waarde meer vertegenwoordigt. Eiser betoogd in dat verband dat aan elke kilo fijnstof boven de 1.100 kilo die tot de uitbreiding van de fokkerij van 50.000 naar 135.000 kippen in 2013 wordt uitgestoten leidt volgens eiser tot een waardevermindering van € 45. Omdat de uitstoottoename rond de waardepeildatum 2.225 kilo bedraagt en in het jaar daarna ook ongewijzigd is gebleven concludeert eiser tot een waarde van nihil. Ook kent eiser waardedruk toe aan de door hem aan de fokkerij toegeschreven, door de autoriteiten gedoogde, bodemverontreiniging.7. Verweerder heeft de waarde vastgesteld aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Hierbij heeft verweerder tevens gebruik gemaakt van de onder auspiciën van de VNG opgemaakte Taxatiewijzers agrarische gebouwen.8. (…)

Beoordeling van het geschil

9. (…)

10. Verweerder heeft voor de waardering verwezen naar de Taxatiewijzers agrarische gebouwen en agrarische gronden. Eiser heeft tegen het gebruik van deze waarderingsmethode geen grieven naar voren gebracht en ook de rechtbank acht het gebruik van deze Taxatiewijzers aanvaardbaar.

11. Partijen worden nog slechts verdeeld gehouden door de vraag of verweerder met de nieuw vastgestelde waarde op de juiste wijze invulling heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 31 oktober 2016.

12. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht biedt geen aanknopingspunten voor een grotere aftrek dan de 15 percent die verweerder op de uitkomst van de waardering aan de hand van de Taxatiewijzers heeft toepast. De door eiser aangedragen grieven zien veeleer op het feit dat hij hinder ondervindt en schade lijdt die moet worden toegeschreven aan het feit dat de buurman – naar eisers zeggen – de aan zijn milieuvergunning verbonden voorwaarden veelvuldig overtreedt en dat de handhaving door de daartoe bevoegde overheidsorganen in ernstige mate tekortschiet. Hoewel de rechtbank alle begrip heeft voor het lastige parket waarin eiser zich hierdoor geplaatst ziet, kan die handhaving niet middels een procedure over de waardering van de onroerende zaak voor de Wet WOZ worden afgedwongen. Daartoe is het noodzakelijk dat eiser zich met zijn klachten tot eerder genoemde daartoe bevoegde overheidsorganen of mogelijk een door partijen vertrouwde bemiddelaar wendt. Dat hij dat tot op heden niet heeft gedaan vanwege de mogelijke gevolgen daarvan op de verhouding met zijn buren maakt dat niet anders. Het is aan eiser om de afweging te maken welke stappen hij neemt om zijn schade en hinder zoveel mogelijk te beperken.

13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

11. De rechtbank ziet bij de thans voorliggende rechtsvragen geen reden voor een andersluidend oordeel. Aan een heffingsambtenaar kan de onvrede van eiser over de mate van handhaving van milieuregels niet worden tegengeworpen en gebreken in die handhaving kunnen niet leiden tot in aanmerking te nemen gevolgen voor de WOZ-waarde van een nabijgelegen WOZ-object.
12. Nu er verder geen inhoudelijke grieven zijn aangedragen tegen de vastgestelde waarde dient het beroep - gelet op het vorenoverwogene - ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet aanleiding ambtshalve te beoordelen of de redelijke beslistermijn is overschreden en of eiser op grond daarvan aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding, nu de rechtbank de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak niet in acht heeft genomen.
14. De rechtbank ziet in dit specifieke geval geen aanleiding voor de toekenning van een schadevergoeding. Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:1760). Daaruit blijkt dat de toekenning van een vergoeding van immateriële schade achterwege kan blijven in geval een
geschil in de hoofdzaak waarvan eiser dan wel zijn gemachtigde weet dat de standpunten die hij bezigt overduidelijk ondeugdelijk zijn (‘standpunten tegen beter weten in’). Er bestaat dan dus zelfs niet een zeer geringe kans op succes. In een dergelijk geval doet zich daarom een bijzondere omstandigheid voor die het rechtvaardigt af te wijken van de veronderstelling dat een dusdanige spanning en frustratie bestaat dat een schadevergoeding in de rede ligt.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
E.H. Mazel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).