ECLI:NL:RBNHO:2025:5717

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
11633717 \ VV EXPL 25-48
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; ontruiming en huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder van een bedrijfsruimte. De verhuurder, aangeduid als [eiser], heeft de kantonrechter verzocht om de huurder, aangeduid als [gedaagde], te veroordelen tot ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 29.526,85. De huurder heeft sinds januari 2023 de huur niet tijdig en volledig betaald, wat heeft geleid tot een oplopende huurachterstand. De huurder erkent de huurachterstand, maar voert verweer tegen de ontruiming omdat hij zijn bedrijf in de gehuurde ruimte wil voortzetten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de verhuurder, gezien de aanzienlijke huurachterstand en de herhaalde tekortkomingen van de huurder. De rechter oordeelt dat de huurder herhaaldelijk in gebreke is gebleven met de huurbetalingen en dat de verhuurder recht heeft op ontruiming van de bedrijfsruimte. De rechter heeft de ontruiming toegewezen, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten, verschenen rente en proceskosten. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder direct kan overgaan tot ontruiming indien de huurder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11633717 \ VV EXPL 25-48
Vonnis in kort geding van 6 mei 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.M.J. Muit,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 april 2025, met producties;
- de mondelinge behandeling van 29 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 april 2017 huurt [gedaagde] van [eiser] de bedrijfsruimte gelegen aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden [1] van toepassing verklaard.
2.2.
In artikel 4.10 van huurovereenkomst staat: “
De uit hoofde van deze huurovereenkomst door huurder aan verhuurder te verrichten periodieke betalingen als weergegeven in artikel 4.8 zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro’s en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig zijn voldaan.”
2.3.
De huurprijs bedraagt op dit moment € 6.655,91 inclusief btw per maand. In ieder geval vanaf januari 2023 heeft [gedaagde] de huur nooit meer voor de eerste van de maand betaald en heeft hij de huur steeds gedurende de lopende maand in delen voldaan.
2.4.
Bij vonnis van 3 september 2024 is [gedaagde] (onder meer) veroordeeld tot betaling van de huurachterstand ad. € 6.393,38. De (mede) gevorderde ontruiming is toen afgewezen, omdat geen sprake meer was van een aanzienlijke huurachterstand aangezien [gedaagde] vlak voor de zitting een bedrag van ruim € 20.000,00 had betaald. [gedaagde] is in die procedure veroordeeld tot betaling van de proceskosten die hij op dit moment niet heeft voldaan.
2.5.
De huurachterstand is sinds augustus 2024 nooit nul geweest. De huurachterstand is steeds verder opgelopen en bedraagt tot en met april 2025 € 29.526,85. Ondanks herhaalde verzoeken is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot ontruiming van de door hem gehuurde bedrijfsruimte gelegen aan het adres aan [adres] te ([postcode]) [plaats] en tot betaling van een huurachterstand van € 29.526,85, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, de verschenen rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ondanks sommaties de huur niet volledig en niet tijdig betaalt waardoor er (in ieder geval) sinds augustus 2024 sprake is van een huurachterstand. Er is sprake van ernstige wanprestatie die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en daarop vooruitlopend, de ontruiming van het gehuurde in kort geding. Daarnaast is [gedaagde] - als gevolg van het niet tijdig voldoen aan zijn betalingsverplichtingen - gehouden om de incassokosten en de verschenen rente te betalen.
3.3.
[gedaagde] erkent de huurachterstand. Hij heeft aangevoerd in staat en bereid te zijn per direct een bedrag van € 23.000,00 op de achterstand in te lopen. Hij voert verweer tegen de ontruiming, omdat hij zijn bedrijf in het gehuurde wil voortzetten.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De vordering tot ontruiming in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat sprake is van een aanzienlijke huurachterstand en te late betalingen, hetgeen [gedaagde] niet heeft betwist. Het spoedeisend belang wordt ook aangenomen ten aanzien van de geldvorderingen, nu deze nauw samenhangen met de vordering tot ontruiming.
[gedaagde] moet het gehuurde ontruimen
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming is slechts plaats indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Bovendien moet sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat het belang van de verhuurder om over een vrije bedrijfsruimte te beschikken, moet prevaleren boven het belang van de huurder om in de bedrijfsruimte te blijven.
4.3.
Het (op tijd) betalen van huur is één van de essentiële verplichtingen van de huurder. [gedaagde] is hierin herhaaldelijk tekortgeschoten. Tot en met april 2025 bedroeg de huurachterstand € 29.526,85. Daarmee is sprake van een zodanige betalingsachterstand dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zullen worden toegewezen. De door [gedaagde] aangevoerde verweren slagen niet. Hoewel [gedaagde] welwillend en bereid zegt te zijn om de achterstand in te lopen, blijkt nergens uit dat hij in staat is om de huurachterstand in te lopen. Zelfs als hij het door hem genoemde bedrag van € 23.000,00 zou betalen, zou nog een deel van de achterstand onbetaald blijven en is inmiddels weer een nieuwe maand huur verschuldigd geworden. Niet is gebleken dat er (enig) uitzicht is op verbetering van de situatie. [gedaagde] heeft immers zelf erkend dat zijn bedrijf bij de huidige hoogte van de huur niet levensvatbaar is en dat hij ook andere schulden heeft.
4.4.
Daar komt bij dat [eiser] aan [gedaagde] gedurende langere tijd al diverse kansen heeft gegeven om alsnog de volledige huur te betalen. Dit heeft tot niets geleid. Bovendien is aan [gedaagde] recentelijk - bij vonnis van 3 september 2024 – (al) een laatste kans gegeven om ontruiming van het gehuurde te voorkomen. Deze kans heeft [gedaagde] (wederom) niet benut. Sinds augustus 2024 (de start van de eerdere kortgedingprocedure) is de huurachterstand namelijk nooit nul geweest en betaalt [gedaagde] i) de huur niet volledig, ii) steeds in (kleine) delen en iii) steeds na de in r.o. 2.2 genoemde termijn. De proceskosten van die procedure heeft [gedaagde] ook niet betaald. Gelet op het voorgaande weegt het belang van [eiser] om haar verhuurschade te beperken en te ontruimen dan ook zwaarder dan het belang van [gedaagde] om het gehuurde te blijven gebruiken. De gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen.
4.5.
Gelet op de ingrijpende gevolgen voor [gedaagde] wordt de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.6.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij op grond van de wet [2] overbodig is.
Toekomstige termijnen
4.7.
[gedaagde] moet de huur blijven betalen tot en met de maand waarin hij de bedrijfsruimte met al zijn spullen heeft verlaten. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
[gedaagde] moet de huurachterstand betalen
4.8.
De gevorderde huurachterstand ad. € 29.526,85 is mede gelet op het voorgaande toewijsbaar.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten en de rente betalen
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente zijn toewijsbaar, omdat [gedaagde] deze niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.558,04

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser],
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser]:
€ 29.526,85 aan achterstallige huur tot en met april 2025,
€ 1.018,71 aan buitengerechtelijke incassokosten,
€ 1.054,59 aan verschenen rente,
d) € 6.655,91 per maand vanaf 1 mei 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.558,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.

Voetnoten

1.Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van 20 augustus 2008.
2.Artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv.