ECLI:NL:RBNHO:2025:5726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
15-252562-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met lichamelijk letsel als gevolg van verkeersongeluk

Op 1 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 april 2024 in Blokker een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto, negeerde een rood verkeerslicht bij een fietsoversteekplaats en kwam in botsing met een fietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke geldboete van € 1.000,- op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als marktkoopman en zijn eerdere schone strafblad. De uitspraak volgde na een openbare zitting waarin zowel de officier van justitie als de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende aandacht had voor het verkeer en de verkeerssituatie, ondanks zijn bekendheid met de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-252562-24 (P)
Uitspraakdatum: 1 mei 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van wat de verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

primair
hij op of omstreeks 29 april 2024 te Blokker, gemeente Hoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de IJsselweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- bij het naderen van een fietsoversteekplaats op die IJsselweg het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en/of
- bij het passeren van de kruising met de fietsoversteekplaats niet de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- in botsing te komen met een voor hem van rechts komende fietser,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een sleutelbeenluxatie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairhij op of omstreeks 29 april 2024 te Blokker, gemeente Hoorn, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de IJsselweg,
- bij het naderen van een fietsoversteekplaats op die IJsselweg het voor hem bestemde rood
licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- bij het passeren van de kruising met de fietsoversteekplaats niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- in botsing is gekomen met een fietser (te weten [slachtoffer]),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het primair ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet heeft gezien dat het verkeerslicht op rood stond en dat hij de fietsster niet heeft gezien bij de oversteekplaats. De verdachte heeft verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie en weginrichting ter plaatse, omdat hij er drie tot vier keer per week rijdt. Na het passeren van het verkeerslicht heeft hij nog om zich heen gekeken, omdat er auto’s van links uit de tunnel zouden kunnen komen. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij mogelijk, achteraf bezien, het verkeerslicht niet goed heeft kunnen waarnemen door verblinding van de zon. Op het moment dat de verdachte de fietsoversteekplaats, die ongeveer 40 meter na het voor hem geldende verkeerslicht ligt, naderde, zag hij aan de rechterkant van de weg een man met een hond, maar een fietser heeft hij niet gezien. Toen hij op de fietsoversteekplaats reed, hoorde hij een harde klap en heeft hij geremd en zijn bedrijfsauto tot stilstand gebracht. Op het moment dat de verdachte uitstapte zag hij het slachtoffer voor het eerst en zag hij haar naast zijn bedrijfsauto liggen. De verdachte heeft erop gewezen dat volgens de politie ook het slachtoffer door rood zou zijn gereden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Het ongeval
Op 29 april 2024 rond 18:38 uur reed de verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto over de IJsselweg in Blokker. De verdachte kwam uit de richting van De Strip en reed richting de Oostergouw. Het slachtoffer reed op een elektrische fiets vanaf de IJsvogel in het park en stak de IJsselweg over via de tweede fietsoversteekplaats gezien vanaf De Strip, in de richting van de Dinkelweg. De verdachte en het slachtoffer kwamen met elkaar in botsing, waarbij het slachtoffer met haar fiets tegen de zijkant van de bedrijfsauto van de verdachte is gekomen en vervolgens is gevallen. Het slachtoffer heeft door het verkeersongeval haar sleutelbeen gebroken en de band om haar sleutelbeen is afgescheurd. Zij is hieraan geopereerd.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand is gedood, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is veroorzaakt. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte. Een lichte mate van schuld is niet voldoende. Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemd artikel, waarbij ook moet worden opgemerkt dat dit niet slechts uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid.
Het oordeel van de rechtbank
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte door rood licht is gereden. Het verkeerslicht van de verdachte straalde 17,5 seconden rood licht uit toen hij het stoplicht passeerde. De verdachte heeft dus relatief lang de tijd gehad om te zien dat het stoplicht rood was en kennelijk onvoldoende aandacht gehad voor dit rode stoplicht. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de verdachte door de zon niet heeft kunnen zien dat het rood was, zoals hij op zitting heeft geopperd. Immers, getuige [naam] die achter de verdachte reed heeft wel gezien dat het rood was. Bovendien kende de verdachte de verkeerssituatie daar goed, zoals hij zelf heeft verklaard en wist hij dus dat er stoplichten stonden. Ook als de zon de zichtbaarheid zou hebben beperkt had hij dus (extra) kunnen en moeten opletten of het groen was.
Ook naast het gegeven dat de verdachte door rood is gereden heeft hij onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse. Van belang hierbij is dat er tussen het stoplicht en de fietsoversteekplaats waar de fietser reed, nog een geruime afstand zit. Een en ander klemt te meer omdat verdachte als gezegd de verkeerssituatie goed kende. De verdachte wist dus dat het een kruispunt was met meerdere fiets,- en voetgangersoversteekplaatsen. Er is ook niet gebleken dat er sprake was van dusdanige zicht belemmerende obstakels dat de verdachte de overstekende fietsster niet heeft kunnen zien. Daarbij is van belang dat de fietsster door getuige [naam], die achter de verdachte reed, wel was opgemerkt. Ook na het passeren van het stoplicht had de verdachte de fietsster dus nog kunnen en moeten zien.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van meer dan een enkel moment van onoplettendheid. De rechtbank acht het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De lichtste vorm van schuld in de zin van artikel 6 WVW is daarmee bewezen. De omstandigheid dat het slachtoffer (ook) door rood is gereden – haar stoplicht stond minimaal 1,1 seconde op rood – doet hieraan niet af. Deze omstandigheid heft de schuld aan de kant van de verdachte niet op.
Verder stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer lichamelijk letsel had waardoor zij tijdelijk werd verhinderd in de uitoefening van de normale bezigheden. Immers, zij heeft een gebroken sleutelbeen opgelopen en de band om haar sleutelbeen is afgescheurd, waaraan zij geopereerd is. Ook is gebleken dat zij gedurende langere tijd restpijn heeft ervaren en enkele weken behandelingen fysiotherapie heeft gevolgd. In oktober 2024 heeft zij nog een injectie met pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie gekregen in verband met aanhoudende pijnklachten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 april 2024 te Blokker, gemeente Hoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de IJsselweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- bij het naderen van een fietsoversteekplaats op die IJsselweg het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en
- bij het passeren van de kruising met de fietsoversteekplaats niet de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- in botsing te komen met een voor hem van rechts komende fietser,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, te betalen in vier termijnen van € 250,-, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen op te leggen. Hij heeft zijn rijbewijs hard nodig voor zijn werk als marktkoopman. Alternatief vervoer is geen optie, gelet op de handelswaar die hij moet vervoeren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte heeft, rijdend in een bedrijfsauto, eerst een rood verkeerslicht genegeerd en daarna het slachtoffer, dat met haar elektrische fiets de kruising overstak, niet tijdig opgemerkt en aangereden. Hiermee heeft de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer. Het slachtoffer heeft door het ongeval lichamelijk letsel opgelopen, waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer heeft zij langere tijd nadelige effecten ervaren van het ongeval.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Die oriëntatiepunten benoemen als uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel, waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden. De rechtbank neemt dit oriëntatiepunt als uitgangspunt.
De rechtbank zal om de volgende redenen een iets lagere straf opleggen dan dit oriëntatiepunt. De verdachte heeft er blijk van gegeven doordrongen te zijn van de ernst van het ongeval. Hij vindt het verschrikkelijk dat hij het ongeval heeft veroorzaakt en dat het deze gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De verdachte heeft aangegeven dat hij bereid was en is tot mediation, maar dat het slachtoffer daar (nog) niet voor openstaat. Verder gaat de rechtbank ervanuit dat het om een eenmalige ‘misstap’ gaat: de verdachte heeft in zijn werkzame leven heel veel kilometers autogereden zonder veroordelingen voor verkeersfeiten (of andere strafbare feiten) op zijn strafblad. Daarnaast is gebleken dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat zijn draagkracht beperkt is.
Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straffen passend en geboden:
  • een geldboete van € 1.000,-,
  • een geheel
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van één jaar, om zo de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan enig strafbaar feit. De rechtbank vindt een langere proeftijd niet nodig. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte in zijn (werkende) leven zeer veel kilometers heeft gereden en tot deze veroordeling geen strafblad had.
Gelet op de draagkracht van de verdachte zal de rechtbank bepalen dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete wordt voldaan in vijf maandelijkse termijnen van € 100,-.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 23, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte daarvan, groot
€ 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis,
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 1 (één) jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de geldboete kan worden voldaan in
vijfmaandelijkse termijnen van
€ 100,-.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 1 (één) jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2025.