3.3.2.Bewijsmotivering feit 1
Bewijsminimum in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij het ten laste gelegde: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één persoon (bijvoorbeeld degene die aangifte heeft gedaan). Voor een bewezenverklaring moet in ieder geval sprake zijn van een ander bewijsmiddel dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Niet vereist is dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring wordt ondersteund. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in een ander bewijsmiddel, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer.
Gelet op het verweer van de verdediging zal de rechtbank eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
De verklaringen van aangeefster
De verklaringen die aangeefster in 2023 bij de politie heeft afgelegd, komen er – kort gezegd – op neer dat de verdachte, haar echtgenoot, haar in december 2013 tijdens drie opeenvolgende nachten bij hen thuis heeft verkracht. De eerste nacht lag zij in bed te slapen toen de verdachte plotseling op haar kwam liggen, haar begon te kelen en tegen haar begon te schreeuwen. Vervolgens heeft hij haar met geweld vaginaal gepenetreerd. De tweede nacht was zij bij haar dochter op de kamer gaan liggen in de hoop dat zij met rust gelaten zou worden. De verdachte is toen naar de slaapkamer van hun dochter gegaan, heeft een mes op de keel van aangeefster gezet en haar aan haar haren naar hun slaapkamer getrokken. Daar heeft hij haar op bed geduwd en haar opnieuw vaginaal gepenetreerd zoals de nacht ervoor. De derde nacht was aangeefster weer in hun eigen bed gaan liggen. Toen de verdachte naar bed ging, verkrachtte hij haar opnieuw. Zij riep ‘nee, nee, nee’, hield haar handen voor haar borsten en probeerde haar benen niet mee te laten geven. Zij verklaarde dat zij zo fysiek wilde aangeven dat zij niet wilde, maar dat dat niet lukte omdat de verdachte fysiek sterker is. Hij drukte haar benen uit elkaar met zijn armen en heeft haar weer vaginaal verkracht. Na drie nachten hield het op, zij weet niet waarom.
In 2022 heeft [slachtoffer 1] in een schriftelijk verslag voor de Blijf Groep geschreven dat zij in december 2013 drie nachten achter elkaar is verkracht door haar man. Zij schrijft dat hij haar heeft gewurgd en dat hij ook twee of misschien drie nachten een mes heeft gebruikt. De tweede nacht is zij bij haar dochter op de kamer gaan liggen in de hoop dat hij haar met rust zou laten, maar hij heeft haar aan haar haren getrokken met een mes in zijn handen, schreeuwend.
In 2014 of 2015 heeft [slachtoffer 1] volgens getuige [naam] tegen hem gezegd dat zij door de verdachte werd geslagen, mishandeld en verkracht. Zij heeft verteld dat ze bij haar keel werd gegrepen. Verder heeft ze geen details aan hem verteld, en hij is er ook niet dieper op ingegaan.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is. [slachtoffer 1] heeft in 2023 bij de politie consistent en gedetailleerd verklaard over hetgeen haar is overkomen. Wat zij in 2022 in een verslag heeft geschreven wijkt daar enigszins van af, namelijk dat de verdachte haar twee of drie nachten in plaats van één nacht met een mes zou hebben bedreigd, maar dat doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de essentie van haar verklaringen. Ook hetgeen zij een aantal jaren daarvoor tegen getuige [naam] heeft verteld, komt in essentie overeen met haar latere verklaringen. De conclusie is daarom dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en bruikbaar is voor het bewijs.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster daarnaast in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv wordt voldaan, en overweegt daartoe het volgende.
De aangifte vindt in de eerste plaats steun in de verklaring van getuige [naam]. Hij verklaart weliswaar grotendeels over hetgeen [slachtoffer 1] hem heeft verteld, maar [naam] benoemt ook de zeer hevige emoties die hij heeft waargenomen bij [slachtoffer 1] toen zij hem over de verkrachtingen vertelde, namelijk dat zij (zo begrijpt de rechtbank) hartverscheurend huilde.
Verder steunbewijs ziet de rechtbank in de doorverwijzing van de huisarts van [slachtoffer 1] voor nader onderzoek en eventueel behandeling. De huisarts geeft aan dat de verkrachtingen mogelijk bekkenbodemklachten hebben veroorzaakt en dat die bijdragen aan de buikpijnklachten van [slachtoffer 1].
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende bewijs om het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te achten.
3.3.3.Bewijsmotivering feit 2
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] of aangeefster), de dochter van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte haar vaak sloeg en ook schopte. In de hiervoor genoemde aangifte van [slachtoffer 1] heeft zij verklaard dat de verdachte de kinderen heeft geslagen.
Dat [slachtoffer 2] aangifte zou hebben gedaan om haar moeder te ondersteunen in de lopende echtscheidingsprocedure, zoals de verdachte ter zitting heeft gesuggereerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. De aangifte van [slachtoffer 2] komt immers in grote lijnen overeen met hetgeen zij al in 2022, dus ruim voor de aangifte van [slachtoffer 1], aan Veilig Thuis heeft verteld. De verdediging heeft niet gemotiveerd waarom de aangifte van [slachtoffer 1] niet zou kunnen worden gebruikt voor het bewijs van de mishandeling van [slachtoffer 2]. Zoals hierboven al aangegeven, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar, zodat ook deze kan worden gebruikt voor het bewijs van de mishandeling van [slachtoffer 2].
Op grond hiervan acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit ook wettig en overtuigend bewezen.