ECLI:NL:RBNHO:2025:5740

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/15/364109 KG RK 25-287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een kantonrechter in een bewindszaak met betrekking tot de objectieve toets van partijdigheid

In deze zaak heeft verzoekster op 11 april 2025 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. A.C. Schroten, de kantonrechter die betrokken was bij haar bewindszaak. Verzoekster voelde zich niet gehoord tijdens de zitting en had het gevoel dat de rechter niet objectief was in haar beoordeling. De wrakingskamer heeft op 14 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij verzoekster, haar gemachtigde en de rechter aanwezig waren. Verzoekster voerde aan dat de rechter haar als tegenstander had behandeld en dat er een schijn van partijdigheid was ontstaan. De rechter daarentegen stelde dat zij de zitting zo objectief mogelijk had geleid en dat verzoekster zelf de indruk had gewekt dat zij het mentorschap wilde overnemen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de rechter zorgvuldig afgewogen. Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de regiefunctie van de rechter tijdens de mondelinge behandeling niet in strijd was met de vereisten van onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond op het moment van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/364109 KG RK 25-287
Beslissing van 19 mei 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: [naam].
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.C. Schroten
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft bij brief van 11 april 2025 de wraking verzocht van de rechter
in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton en Bewind, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 11391094 MB VERZ 24-889, hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoekster heeft het verzoek aangevuld per e-mail van 6 mei (2x), 7 mei (3x) en 9 mei 2025 (2x) met bijlagen. Bij brief van 12 mei 2025 heeft verzoekster gereageerd op de reactie van de rechter van 9 mei 2025.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 6 mei 2025 en 9 mei
2025 op het verzoek gereageerd. Daarnaast heeft de rechter een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 april 2025 verstrekt.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van
14 mei 2025. Verzoekster, de gemachtigde en de rechter zijn verschenen.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek – samengevat - het volgende aangevoerd. De behandeling van het verzoek is uitgesteld omdat meer tijd nodig was, maar de zitting heeft extreem kort geduurd. Het oorspronkelijke verzoek was het aanstellen van een andere professionele mentor. Dat verzoek is naar de achtergrond verdwenen. De rechter heeft op de zitting gezegd dat de sfeer prettig moet blijven. Conform het rechtskader van de Wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2024:11956) betekent een positief zittingsklimaat dat de rechtzoekende echt gehoord wordt. Verzoekster voelt zich niet gehoord omdat het verzoekschrift tot het benoemen van een andere professionele mentor niet is behandeld. Dat maakt dat er bij haar schijn van partijdigheid is ontstaan en dat verzoekster steeds minder vertrouwen krijgt in de rechter. Voorts voelt verzoekster zich misleid en gedwongen door Bureau Bewind om voorafgaand aan de zitting een formulier te tekenen om zelf het mentorschap aan te gaan. Verzoekster heeft de rechter als tegenstander ervaren doordat de rechter bij aanvang van de zitting aan verzoekster vroeg of het verstandig was om zelf mentor te worden. Verzoekster voelde zich aangesproken alsof zij zwakbegaafd was. Vervolgens heeft verzoekster ter zitting een pleidooi gehouden waarin zij haar zorgen heeft geuit over het resultaat van de huidige mentor. Daarop is door de rechter niet ingegaan en er zijn door de rechter geen kritische vragen gesteld aan de mentor. Verzoekster vervult momenteel feitelijk de rol van mentor. Desalniettemin heeft zij liever dat er een professionele mentor wordt aangesteld voor de toekomst, zoals in het verzoekschrift staat. Verzoekster heeft ook haar zorgen geuit over de onvoldoende uitvoering door de rechtbank van de wettelijke taak tot toezicht op het handelen van de mentor. Verzoekster voelde zich door de rechter onvoldoende gehoord over het resultaat van het falen van de mentor. Blijkens haar reactie op het verzoek legt de rechter wederom de bal bij verzoekster; zij zou iets fout hebben gedaan. Daarmee lijkt sprake te zijn van onoverbrugbare discrepantie in de beleving van de zitting, terwijl de beleving van de kant van verzoekster niet onlogisch of onbegrijpelijk is, aldus verzoekster.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter herkent de geschetste gang van zaken tijdens de zitting niet. De huidige mentor heeft ter zitting aangegeven dat zij haar taken als mentor wil neerleggen als er voor haar in de plaats een andere professionele mentor wordt benoemd. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij zelf (tijdelijk) mentor wil zijn. De rechter is uitgegaan van de stand van zaken waarin de zaak zich op dat moment bevond. De rechter was in de veronderstelling dat de meest recente situatie was dat verzoekster zelf het mentorschap wilde overnemen. De rechter is dan ook uitgegaan van het feit dat verzoekster zelf mentor wilde worden en ook ter zitting heeft verzoekster bij de rechter de indruk gewekt dat zij het mentorschap op zich wilde nemen. Dat neemt overigens volgens de rechter niet weg dat zij na beraadslaging met de griffier had kunnen beslissen om alsnog een professionele mentor aan te stellen. De rechter wist niet dat verzoekster zich misleid heeft gevoeld door het formulier dat zij heeft moeten invullen. Bij de verzending van dat formulier is de rechter niet betrokken geweest. Voorafgaand aan de zitting heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat de mentor en verzoekster lijnrecht tegenover elkaar stonden. De rechter stelt dat zij ter zitting een positief zittingsklimaat heeft willen creëren en behouden, waar beide partijen hun standpunten konden motiveren en op elkaar konden reageren. De rechter betreurt dat verzoekster de zitting anders heeft ervaren.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit is de zogenaamde subjectieve toets. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de zogenaamde objectieve toets.
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.3
Uit de door verzoekster op de mondelinge behandeling van 14 mei 2025 ten overstaan van de wrakingskamer afgelegde verklaring, blijkt dat de reden van de wraking niet ligt in de persoonlijke instelling van de rechter, maar dat de rechter bij verzoekster (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid heeft gewekt door de wijze waarop zij de zaak tijdens de zitting heeft behandeld.
Het gaat in deze zaak dus alleen om de objectieve toets.
4.4
Met betrekking tot de daartoe aangevoerde omstandigheden gaat het er naar kern genomen om dat verzoekster de rechter als tegenstander heeft ervaren doordat ze bij de behandeling onvoldoende oog heeft gehad voor het – in de ogen van verzoekster – falen van de mentor en de gevolgen daarvan. Daarnaast voelt verzoekster zich geschoffeerd door de wijze waarop zij is bevraagd over het verzoek. Haar verzoek strekte tot benoeming van een nieuwe professionele bewindvoerder, maar ze is door het Bureau Bewind gedwongen om het mentorschap zelf op zich te nemen. Verzoekster meent dat de rechter door haar gedrag en houding op dit punt de zaak niet meer objectief kan beoordelen en beslissen.
4,5. Bij de beoordeling van deze wrakingsgrond neemt de wrakingskamer tot uitgangspunt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling een regiefunctie heeft. Die regiefunctie houdt onder andere in dat het aan de rechter is om te bepalen hoe de mondelinge behandeling verloopt, welke onderwerpen worden besproken, welke (kritische) vragen er worden gesteld en wanneer de discussie over bepaalde punten wordt afgerond. Bij de beoordeling gaat de wrakingskamer verder uit van de inhoud van het proces-verbaal als weergave van wat er op de zitting is besproken. Verzoekster heeft de juistheid daarvan niet bestreden.
4.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer valt de wijze waarop de rechter verzoekster en de mentor - inhoudelijk - heeft bevraagd binnen de regiefunctie die de rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling. Er zijn geen zwaarwegende aanwijzingen dat de rechter tegenover verzoekster een houding heeft aangenomen, die - objectief bezien - het zittingsklimaat zodanig negatief heeft kunnen beïnvloeden dat de gestelde vrees voor vooringenomenheid is gerechtvaardigd. Dat verzoekster de opmerking van de rechter dat de sfeer wel prettig moet blijven niet heeft ervaren als een positief zittingsklimaat maakt dit niet anders.
4.7.
Ditzelfde geldt voor de gang van zaken met betrekking tot het verzoek zelf. Dat verzoekster tijdens de behandeling alleen is bevraagd over het door verzoekster zelf overnemen van het mentorschap is erkend door de rechter. Blijkens het proces-verbaal was dat op dat moment de wens van verzoekster. Ook de aangehaalde vraag van de rechter aan verzoekster, of het wel verstandig is om zelf mentor te worden, levert niet een feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen worden geschaad. Het is vervelend dat verzoekster deze vraag als schofferend heeft ervaren, maar objectief bezien levert deze vraag geen (schijn van) partijdigheid op. Uit de toelichting die de rechter bij het stellen van de vraag heeft gegeven, blijkt namelijk dat de rechter heeft willen toetsen of verzoekster goed had nagedacht over de vraag of zij mentor van haar zoon wil worden omdat de praktijk leert dat dit in sommige gevallen lastig blijkt te zijn.
4.8.
De wrakingskamer ziet in hetgeen verzoekster over de reactie van de rechter op het verzoek verder heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een onoverbrugbare discrepantie in de beleving van de zitting, zoals door verzoekster gesteld. Anders dan in de zaak die verzoekster heeft aangehaald zijn er in dit geval in de toon en de uitingen van de rechter richting verzoekster geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het gevoel van verzoekster is gerechtvaardigd dat zij in de rechter geen onafhankelijke derde vindt die met een objectieve blik haar zaak beoordeelt, maar een tegenstander.
4.9.
De slotsom is dat er geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen. Voor zover het verzoek tot wraking gaat om procesbeslissingen overweegt de wrakingskamer dat dat inhoudelijke afwegingen betreffen die niet aan de wrakingskamer zijn voorbehouden.
4.10.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de andere partij in de hoofdzaak en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J. Lourens, voorzitter, mr. P.J. Jansen en mr. N. Boots, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Simons, griffier, op 19 mei 2025 .
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.