ECLI:NL:RBNHO:2025:5743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
haa 24/6951
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van parkeerontheffing voor antiekmarkten op het Schelpenpad in Haarlem

Deze uitspraak betreft de rechtmatigheid van een in bezwaar gehandhaafd besluit van 16 mei 2024, waarbij de gemeente Haarlem een ontheffing verleende voor het verbod om te parkeren op de noordzijde van het Schelpenpad aan de Dreef, ten behoeve van antiekmarkten in 2024. Eiseres, handelend onder de naam Organisatiebureau, was het niet eens met deze ontheffing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing niet in strijd was met de wet, omdat de ontheffing enkel betrekking had op het parkeren op het trottoir en niet op de groenstroken. De rechtbank concludeerde dat er geen juridische mogelijkheid bestond voor het verlenen van een ontheffing voor het parkeren in de groenstroken, zoals eiseres had verzocht. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat de verleende ontheffing in stand bleef. Eiseres kreeg geen gelijk en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.H. de Regt op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , handelend onder de naam Organisatiebureau [eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

(gemachtigde: mr. E.S. Ruesen en mr. Z. Aygunes).

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak gaat over de rechtmatigheid van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 mei 2024, waarbij verweerder aan eiseres een ontheffing heeft verleend van het verbod om te parkeren op de noordzijde (het brede deel) van het Schelpenpad aan de Dreef op grond van artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv) voor de in 2024 te organiseren antiekmarkten. Eiseres is het niet eens met de verleende ontheffing. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de verleende ontheffing. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan: een beschrijving van het geschil, een oordeel van de rechtbank over het belang van eiseres bij de beoordeling van het geschil, het wettelijk kader, de relevante feiten en de standpunten van partijen. Onder 4 en volgende wordt een rechterlijk oordeel gegeven over de beroepsgronden. Aan het eind onder 7 staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.1
Eiseres heeft op 13 mei 2024 een aanvraag ingediend voor 50 ontheffingen voor handelaren van de op 18 mei 2024, 1 juni 2024, 15 juni 2024, 6 juli 2024, 20 juli 2024, 17 augustus 2024, 7 september 2024 en 21 september 2024 te houden antiekmarkten om hun auto te mogen parkeren achter hun kraam in de groenstrook.
2.2
Bij besluit van 16 mei 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder een ontheffing verleend van het verbod om te parkeren op de noordzijde (het brede deel) van het Schelpenpad aan de Dreef op grond van artikel 10, eerste lid, van het Rvv voor genoemde data (de ontheffing).
2.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt bij e-mail van 9 juni 2024.
2.4
Bij besluit van 18 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om voorschrift 5 bij de ontheffingen te verwijderen en om het primaire besluit voor het overige in stand te laten. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het Advies van de commissie bezwaarschriften aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem.
2.5
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
2.7
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen vergezeld door haar broer [naam] . Verweerder is verschenen bij de gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
3.1
Het geschil betreft de rechtmatigheid van het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit waarbij verweerder een ontheffing heeft verleend voor het verbod om te parkeren op de noordzijde (het brede deel) van het Schelpenpad aan de Dreef op grond van artikel 10, eerste lid, van het Rvv voor de in 2024 te houden antiekmarkten.
Heeft eiseres nog een belang bij een oordeel van de rechtbank?
3.2
De antiekmarkten zijn reeds georganiseerd zodat de rechtbank zich gesteld ziet voor de vraag of eiseres nog wel een belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Al langere tijd worden elk jaar meerdere antiekmarkten aan de Dreef georganiseerd. Ook voor het lopende jaar heeft verweerder op 10 februari 2025 aan eiseres een vergunning afgegeven voor het organiseren van antiekmarketen aan de Dreef, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening (HAA 25/1742) heeft ingediend. Dit verzoek is op dezelfde zitting behandeld als het voorliggende beroep. Gelet hierop is duidelijk dat nieuwe besluiten over te houden antiekmarkten aan de Dreef zullen volgen. Het belang van eiseres bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning kan dan gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een ontheffing of vergunning en de toetsing ervan. Eiseres heeft derhalve een belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Het wettelijk kader
3.3.1
Artikel 1 aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) luidt: ‘In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders blijkt, verstaan onder: b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.’
3.3.2
Het eerste lid van artikel 10 van het Rvv luidt: ‘Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.’
3.3.3
Artikel 87 van het Rvv luidt: ‘Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van de artikelen (…)10 (…).’
3.3.4
Artikel 5:11 (Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen) van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem (Apv) - ten tijde van belang - luidt:
‘1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
2. Dit verbod is niet van toepassing:
a. op de weg;
b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en
c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.’
De feiten
3.4
De antiekmarkten worden georganiseerd op het (voormalig) Schelpenpad in het Fredrikspark tussen het Houtplein en de Paviljoenslaan. Het Schelpenpad loopt parallel aan de Dreef (zijnde een doorgaande weg) en deze worden gescheiden door een groenstrook met bomen, een fietspad en een heel smal strookje groen pal langs de Dreef. Aan de andere kant van het Schelpenpad bevindt zich (hoofdzakelijk) een grasveld waarin ook bomen staan.
Het standpunt van eiseres
3.5
In de kern komt het betoog van eiseres erop neer dat verweerder ten onrechte geen ontheffing heeft verleend voor parkeren in het groen. De marktlieden moeten met hun auto achter hun kraam kunnen staan en daarvoor is parkeren in de groenstroken aan weerszijden van het Schelpenpad noodzakelijk. Het Schelpenpad is te smal om daarop de kramen aan weerszijden te plaatsen en daarachter de auto’s te parkeren. In dat geval blijft er (bijna) geen loopruimte meer over voor het publiek. Indien de marktlieden alleen over het Schelpenpad mogen rijden om bij hun kraam te komen, ontstaan er opstoppingen en wordt de situatie onwerkbaar omdat de marktlieden dan niet met hun auto bij hun kraam kunnen komen om hun handelswaar uit te laden.
Het standpunt van verweerder
3.6
Verweerder heeft zich in de kern op het standpunt gesteld dat de ontheffingen zijn aangevraagd voor parkeren achter de kramen in de groenstrook aan de rand van het pad waarop de markt plaatsvindt. Het is niet mogelijk om op grond van artikel 87 bezien in samenhang met artikel 10 van het Rvv een ontheffing te verlenen voor het parkeren van een voertuig op of in een groenvoorziening die geen deel uitmaakt van de weg in de zin van artikel 1 van de Wvw 1994. Op grond van vorenstaande bepalingen kan alleen ontheffing worden verleend van het verbod motorvoertuigen te parkeren op het trottoir, het voetpad, het fietspad of het ruiterpad. Ook artikel 5.11 van de Apv biedt geen mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van het verbod om te parkeren op groenstroken. De gevallen van het tweede lid van voornoemd artikel zijn niet van toepassing. Derhalve bestaat er voor verweerder noch op grond van het Rvv noch op grond van de Apv een bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing voor het parkeren in een groenstrook.
Kan er een ontheffing van parkeren op het groen worden verleend?
4.1
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in overweging 3.6 terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voor verweerder geen juridische mogelijkheid bestaat om voor het parkeren in de groenstroken een ontheffing te verlenen. Op grond van artikel 87 bezien in samenhang met artikel 10 van het Rvv kan verweerder enkel ontheffing verlenen van het verbod motorvoertuigen te parkeren op het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad. Een groenstrook/grasveld is geen trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of ruiterpad. Verder onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat het niet mogelijk is om van het in artikel 5:11 eerste lid, van de Apv opgenomen verbod om een voertuig te laten staan in de groenstrook ontheffing te verlenen. Dat de in het tweede lid van voornoemd artikel genoemde uitzonderingen op het verbod niet van toepassing zijn, heeft eiseres niet betwist.
4.2
Aanvullend overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat de parkeerontheffing is verleend voor het voetpad; derhalve het Schelpenpad. Daarop ziet de zinsnede in de ontheffing ‘Art. 10 lid 1 Voor het parkeren op het trottoir’. Een ontheffing voor parkeren op het trottoir is nodig, want anders mogen er geen auto’s of bestelbussen op het Schelpenpad staan; ook niet met twee wielen. Dus deze ontheffing is geheel ten gunste van eiseres. Eiseres heeft voornoemde zinsnede zo opgevat dat alleen op het trottoir mag worden geparkeerd. Maar die conclusie kan na lezing van de gehele ontheffing niet worden getrokken. In de ontheffing staat - net zoals in de ontheffing voor het jaar daarvoor - dat per kraam een auto of bestelbus in de lengterichting achter de kraam mag worden geparkeerd en dat de auto of bestelbus
zoveel mogelijkop de verharde baan van het Schelpenpad moet worden geparkeerd en dat het openbaar groen naast het Schelpenpad
zoveel mogelijkmoet worden ontzien.
Zoveel mogelijkis niet hetzelfde als volledig. Op de zitting is door verweerder aangegeven dat het op voorhand de bedoeling was dat zolang de marktlieden met hun auto of bestelbus met twee wielen in het groen staan en met twee wielen op het Schelpenpad geen boetes zouden worden uitgeschreven door handhaving. In praktijk stonden de auto’s - volgens eiseres - volledig in het groen. Uit coulance zijn kennelijk geen boetes uitgedeeld, maar het was niet de bedoeling om volledig in het groen te parkeren, aldus verweerder.
4.3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank af dat hoewel juridisch gezien een ontheffing voor parkeren in het groen onmogelijk is, verweerder in 2024 bereid was feitelijk te gedogen dat met twee wielen op het groen wordt geparkeerd en dat uiteindelijk niet handhavend is opgetreden tegen de marklieden die hun auto of bestelbus volledig op het gras hebben geparkeerd. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de markten in 2024 gewoon zijn georganiseerd en dat eiseres of de marktlieden geen - althans geen noemenswaardige - problemen hebben ondervonden. Dat verweerder zich mogelijk in de komende jaren strenger zal opstellen voor wat betreft parkeren in het groen, kan niet leiden tot het oordeel dat de in deze procedure in geding zijnde ontheffing van het parkeerverbod voor de in 2024 georganiseerde antiekmarkten onrechtmatig is.
Is er sprake is van een discrepantie tussen de particuliere marktvergunning en de verleende ontheffingen?
5.1
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat sprake is van een discrepantie tussen de particuliere marktvergunning en de verleende ontheffingen, omdat in de gewijzigde marktvergunning van 3 mei 2024 (de marktvergunning) het grasverbod voor auto’s is ingetrokken, wordt het volgende overwogen.
5.2
In reactie op deze beroepsgrond heeft verweerder - terecht - aangegeven dat de marktvergunning voor 2024 een eigen toetsingskader heeft en los moet worden gezien van de ontheffing voor parkeren in 2024. De marktvergunning maakt het mogelijk om een markt op een bepaalde plek op een bepaald moment te organiseren en op grond daarvan mogen marktkramen worden geplaatst. De ontheffing biedt de mogelijkheid om te parkeren daar waar dat niet is toegestaan. Het is niet zelden - en ook in dit geval is dat zo - dat voor een bepaald evenement meerdere vergunningen nodig zijn. Het aldus begrepen betoog van eiseres dat de gewijzigde marktvergunning het mogelijk maakt om in 2024 op het gras bij de kraam te parkeren, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor aangegeven wordt parkeren in 2024 geregeld door middel van de ontheffing van het parkeerverbod en niet met de marktvergunning. In het nieuwe voorschrift 12 opgenomen in de gewijzigde marktvergunning van 3 mei 2024 staat dat het gras dat gebruikt wordt door de standplaatshouders om met hun auto of bestelbus hun kraam te
bereiken,moet worden opgeleverd zoals dat door eiseres voor de aanvang is aangetroffen en dat schade zal worden verhaald. De rechtbank is van oordeel dat voorschrift 12 enkel gaat over de logistieke kant van de opbouw van de markt. Dit voorschrift ziet niet op het parkeren van de voertuigen, maar alleen op het af- en aanrijden van de voertuigen om de stands te bereiken. Nu de ontheffing voor parkeren op het trottoir een eigen aanvraagtraject kent - hetgeen eiseres ook behoort te weten - kan bovendien op grond van de marktvergunning niet worden geconcludeerd dat ook op het gras mag worden geparkeerd. Het betoog van eiseres dat er sprake is van een discrepantie tussen de particuliere marktvergunning en de verleende ontheffingen faalt.
Is eiseres ten onrechte in bezwaar niet gehoord?
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet per officiële brief is uitgenodigd voor de hoorzitting. Zij heeft de email gemist waarin de uitnodiging voor de hoorzitting stond. De uitnodiging was ook nog eens weggemoffeld onder een ander verhaal. Hierdoor heeft zij niet de gelegenheid gehad zich te verdedigen op de hoorzitting.
6.2
Van belang zijn de volgende bepalingen:
6.2.1
Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
‘1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.’
6.2.2
Artikel 7:2 aanhef en onder d, van de Awb luidt: ‘Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien: d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.’
6.3
Blijkens het dossier heeft de secretaris van de adviescommissie in een e-mail van 18 juli 2024 eiseres gevraagd of zij haar bezwaar wil toelichten op een hoorzitting bij de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie en dat de hoorzitting zal plaatsvinden op 5 september, omdat de wens te worden gehoord niet duidelijk was aangegeven in het bezwaarschrift. Op 12 augustus 2024 is per email gerappelleerd en is eiseres ook gebeld. De secretaris kreeg geen contact met eiseres. Pas op 16 september 2024 - derhalve na de hoorzitting - heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met de secretaris, zo blijkt uit het verweerschrift. In dat gesprek heeft eiseres haar bezwaar toegelicht en deze kwam blijkens het verweerschrift overeen met hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd.
6.4
Gelet op de beroepsgronden heeft eiseres de e-mail van 18 juli 2024 wel ontvangen maar over het hoofd gezien. Dat geldt ook voor het rappel van 12 augustus 2024. Dat eiseres daardoor de hoorzitting niet heeft bijgewoond, komt voor haar rekening en risico. Anders dan eiseres heeft betoogd, is er geen rechtsregel die verweerder er toe verplicht om een uitnodiging voor een hoorzitting te verzenden per officiële brief. Bij een bezwaarmaker per e-mail informeren of hij of zij wenst te worden gehoord en het alvast doorgeven van de geplande datum van de hoorzitting zoals in het geval van eiseres is gebeurd, is niet onrechtmatig mede gelet op de ruime termijn waarop de hoorzitting stond gepland. Het standpunt van eiseres dat de mededeling over de hoorzitting ergens staat weggemoffeld onder een ander verhaal, volgt de rechtbank niet. Aangezien eiseres al op 18 juli 2024 is gevraagd of zij een hoorzitting wil en er ook nog eens op 12 augustus 2024 is gerappelleerd, mocht verweerder er in redelijkheid van uitgaan dat zij geen behoefte had om te worden gehoord nu zij niet heeft aangegeven dat zij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Dat eiseres geen harde termijn is gegeven om te reageren, doet aan het vorenstaande niet af.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende ontheffing in stand blijft. Nu er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, bestaat er geen recht op schadevergoeding. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding zal worden afgewezen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.