In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2025 een tussenvonnis gewezen. De eisende partij, Stichting Ymere, heeft de gedaagde, een huurder, aangeklaagd omdat deze tussen 2021 en 2024 geen hoofdverblijf in het gehuurde had. Ymere vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder zich niet als goed huurder heeft gedragen door zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde te hebben en overlast te veroorzaken. De gedaagde betwist deze claims en stelt dat hij door medische redenen in het buitenland verbleef, maar zijn hoofdverblijf altijd in het gehuurde heeft gehouden. De rechter heeft vastgesteld dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft gehad, wat een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert. De rechter heeft de gedaagde de gelegenheid gegeven om nader bewijs te leveren dat hij sinds 2024 weer hoofdverblijf in het gehuurde heeft. De zaak is verwezen naar de rol van 18 juni 2025 voor het nemen van een akte aan de zijde van de gedaagde.