ECLI:NL:RBNHO:2025:5849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/15/364614 / KG ZA 25-242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van zorgregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige en toevertrouwing aan de man

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 mei 2025, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan hem en de schorsing van de eerder vastgestelde zorgregeling. De vrouw, de gedaagde, heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingediend. De procedure is gestart naar aanleiding van zorgen over de thuissituatie van de vrouw, die wordt gekarakteriseerd door een onveilige en verwaarlozende omgeving voor de minderjarige. De man heeft diverse incidenten aangehaald die de onveiligheid van de situatie bij de vrouw onderbouwen, waaronder verslaving aan middelen en een vervuilde woning. De vrouw heeft betwist dat er sprake is van een onveilige situatie en heeft aangegeven stappen te ondernemen om haar situatie te verbeteren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minderjarige voorlopig aan de man moet worden toevertrouwd, gezien de ernstige zorgen over de leefomstandigheden bij de vrouw. Tevens is de zorgregeling geschorst, en is er een videobelregeling vastgesteld voor contact tussen de vrouw en de minderjarige. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/364614 / KG ZA 25-242
Vonnis in kort geding van 22 mei 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T.A. Bruins te Aerdenhout,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Lust te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen 1-12, van de man van 30 april 2025;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen 1-7, van de vrouw van 6 mei 2025;
  • het bericht, met bijlage 13, van de advocaat van de man van 6 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025 in aanwezigheid van de man, beide advocaten, en, als informant, [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). De vrouw is wegens ziekte niet verschenen.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zijn mening op 8 mei 2025, voorafgaand aan de zitting, kenbaar gemaakt.
1.4.
Na de zitting is ingekomen:
  • het bericht van de advocaat van de man van 14 mei 2025;
  • het bericht van de advocaat van de vrouw van 14 mei 2025.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2010 tot februari 2022 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen zijn belast met het gezamenlijk gezag.
2.3.
Partijen zijn ook ouders van de meerderjarige [de meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ; zij verblijft bij oma vaderszijde.
2.4.
Na de beëindiging van de relatie hebben partijen de tussen hen gemaakte afspraken over [de minderjarige] in een door hen op 25 januari 2022 ondertekend ouderschapsplan vastgelegd. Deze regeling houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
  • [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw;
  • [de minderjarige] verblijft om het weekend bij de man en op woensdag verblijft [de minderjarige] bij oma vaderszijde. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.
2.5.
Na een incident op 9 mei 2022 zijn partijen op 13 mei 2022 in een viergesprek met hun advocaten een tijdelijke zorgregeling overeengekomen die inhoudt:
in een tweewekelijkse cyclus:
  • de vrouw haalt [de minderjarige] maandag uit school en [de minderjarige] is dan tot woensdagochtend bij haar; zij brengt [de minderjarige] woensdagochtend naar school;
  • oma vaderszijde haalt [de minderjarige] op woensdag uit school op;
  • de man haalt [de minderjarige] op woensdagnamiddag bij oma op; [de minderjarige] is dan bij hem tot vrijdagochtend naar school; de man brengt [de minderjarige] naar school;
  • de vrouw haalt [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit school en [de minderjarige] blijft dan bij haar tot woensdagochtend naar school; de vrouw brengt [de minderjarige] naar school;
  • oma haalt [de minderjarige] op woensdag uit school op;
  • de man haalt [de minderjarige] op woensdagnamiddag bij oma op; [de minderjarige] is dan bij hem tot maandagochtend naar school; de man brengt [de minderjarige] naar school.
2.6.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 november 2023 is de vordering van de vrouw tot vervangende toestemming voor een medische behandeling (EMDR) van [de minderjarige] bij een psycholoog bij gebrek aan belang afgewezen, gelet op de volgende afspraken tussen partijen:
  • partijen melden zich binnen een week na deze zitting beiden aan bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) met de hulpvraag de communicatie op ouderniveau te verbeteren in het belang van [de minderjarige] ;
  • partijen nemen samen contact op met de huisarts van de vrouw en [de minderjarige] zodat beide partijen daar hun verhaal kunnen doen aan de hand waarvan een nieuwe doorverwijzing opgesteld kan worden, waarna met de psycholoog besproken kan worden of er hulpverlening nodig is voor [de minderjarige] en zo ja, welke hulpverlening passend is.
2.7.
In een bij de rechtbank lopende procedure (hierna: de bodemprocedure; zaak- en rekestnummer: C/15/330117 / FA RK 22-3334) is bij beschikking van 25 januari 2023:
- de volgende tijdelijke zorgregeling vastgesteld:
in een tweewekelijks cyclus:
o de vrouw haalt [de minderjarige] maandag uit school en [de minderjarige] is dan tot woensdagochtend bij haar; zij brengt [de minderjarige] woensdagochtend naar school;
o oma vaderszijde haalt [de minderjarige] op woensdag uit school op;
o de man haalt [de minderjarige] op woensdagnamiddag bij oma op; [de minderjarige] is dan bij hem tot vrijdagochtend naar school; de man brengt [de minderjarige] naar school;
o de vrouw haalt [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit school en [de minderjarige] blijft dan bij haar tot woensdagochtend naar school; de vrouw brengt [de minderjarige] naar school;
o oma haalt [de minderjarige] op woensdag uit school op;
o de man haalt [de minderjarige] op woensdagnamiddag bij oma op; [de minderjarige] is dan bij hem tot maandagochtend naar school; de man brengt [de minderjarige] naar school.
  • een vakantieregeling bepaald die inhoudt dat de ene ouder vóór december in het oneven jaar voor het even jaar daarop en de andere ouder vóór december in het even jaar voor het komende oneven jaar daarop twee weken in zomervakantie mag kiezen en de andere ouder als eerste een losse week in een andere vakantie mag kiezen en zo jaarlijks omgedraaid;
  • is de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden.

3.Het geschil

vordering van de man
3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaalt dat [de minderjarige] , totdat in de bodemprocedure definitief is beslist, voorlopig wordt toevertrouwd aan de man en de bij beschikking van 25 januari 2023 bepaalde zorgregeling wordt geschorst, zodat [de minderjarige] , totdat er in de bodemprocedure is beslist, uitsluitend bij de vrouw is op het moment dat vooraf schriftelijk door de man is bevestigd dat [de minderjarige] en de vrouw elkaar in het kader van een tijdelijke zorgregeling zien;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ten aanzien van de toevertrouwing en de zorgregeling stelt de man het volgende. Sinds 2022 is er sprake van een structureel onveilige en verwaarlozende thuissituatie bij de vrouw. Haar woning is ernstig vervuild en vormt een ongezonde leefomgeving voor [de minderjarige] . Zo ligt er vuilnis en urine en uitwerpselen van de honden in huis en staat het huis vol met asbakken. De vrouw verzorgt [de minderjarige] onvoldoende hygiënisch en heeft geen goede slaapplaats voor [de minderjarige] . De vrouw heeft een relatie met haar stiefbroer die bij haar inwoont. De vrouw en haar partner gebruiken frequent alcohol en drugs. [de minderjarige] heeft de partner meermaals drugs zien gebruiken. De vrouw heeft geen dagstructuur en [de minderjarige] verzuimt regelmatig school tijdens zijn verblijf bij haar. De vrouw onderneemt geen actie om de situatie te verbeteren. Deze verslechtert juist verder.
Sinds 2022 hebben zich drie incidenten voorgedaan bij de vrouw thuis. In mei 2022 vond een woordenwisseling plaats die escaleerde in fysiek contact tussen de vrouw en [de meerderjarige] . Bij dit incident heeft de vrouw met haar nagels twee grote krassen op de rug van [de minderjarige] gemaakt. Na dit incident heeft [de meerderjarige] besloten niet langer bij de vrouw te willen verblijven. In mei 2024 werd de vrouw bewusteloos aangetroffen in haar woning als gevolg van middelengebruik, terwijl alleen [de minderjarige] in de woning aanwezig was. [de minderjarige] heeft met behulp van de buren de hulpdiensten gebeld. Naar aanleiding van dit incident is Veilig Thuis ingeschakeld. Op 18 februari 2025 raakte de vrouw bewusteloos en kreeg [de minderjarige] haar niet wakker. Haar partner lag onder invloed op de bank en verleende geen hulp. [de minderjarige] is in paniek geraakt en heeft die nacht meerdere malen telefonisch contact gezocht met de man. Opnieuw heeft [de minderjarige] de buren ingeschakeld voor hulp en voelde [de minderjarige] zich onveilig. De man heeft [de minderjarige] de volgende ochtend opgehaald, gelet op de acuut onveilige situatie.
Sinds het incident op 18 februari 2025 verblijft [de minderjarige] volledig bij de man en is de zorgregeling stopgezet. [de minderjarige] is bij de man tot rust gekomen en wil niet langer naar de vrouw. [de minderjarige] voelt zich bij haar niet veilig en is het vertrouwen in haar kwijtgeraakt. De vrouw toont weinig interesse in [de minderjarige] , zegt telefoongesprekken met hem af en lijkt bij telefoongesprekken regelmatig onder invloed. Daarnaast dreigt de vrouw met het doen van aangifte van ontvoering en met het ophalen van [de minderjarige] van school.
verweer en reconventionele vordering van de vrouw
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man. Zij vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de man veroordeelt de overeengekomen zorgregeling (de voorzieningenrechter begrijpt: de bij beschikking van 25 januari 2023 vastgestelde tijdelijke zorgregeling) tussen [de minderjarige] en de vrouw na te komen;
- subsidiair: zolang er nog niet in de bodemprocedure is beslist, een tijdelijke zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] van dinsdag uit school tot 18.00 uur bij de vrouw verblijft, evenals om het weekend van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
- meer subsidiair: zolang er nog niet in de bodemprocedure is beslist, een zodanige tijdelijke zorgregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en de vrouw als de voorzieningenrechter juist acht;
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om de psychologische behandeling van [de minderjarige] te hervatten.
3.4.
Ten aanzien van de toevertrouwing en de zorgregeling voert de vrouw aan dat de man geen spoedeisend belang heeft omdat zij – tegen haar zin – meewerkt aan de tijdelijke stopzetting van het co-ouderschap. Bovendien betwist de vrouw dat zij zou hebben gedreigd om [de minderjarige] van school te halen en aangifte te doen van kinderontvoering. Zij ontkent verder dat zij op 18 februari 2025 alcohol en drugs zou hebben gebruikt. Ook ontkent zij dat haar partner meermalen drugs zou hebben gebruikt in het bijzijn van [de minderjarige] . Verder weerspreekt zij dat zij gemaakte belafspraken zou hebben afgezegd.
De vrouw erkent dat er zorgen zijn geweest over haar thuissituatie, maar stelt dat zij stappen heeft gezet om deze zorgen weg te nemen. Zij heeft zich aangemeld bij Brijder voor behandeling van haar middelengebruik en heeft een schoonmaakbedrijf ingeschakeld om haar woning te reinigen. Zij staat open voor hulpverlening om een veilige omgeving voor [de minderjarige] te creëren.
De vrouw heeft meebewogen met het voorstel van de man om de zorgregeling tijdelijk stop te zetten, maar meent dat het niet aan de man is om de zorgregeling zelfstandig stop te zetten. Hoewel de man aangeeft dat er ruimte is voor omgang na zijn akkoord, blijkt in de praktijk dat de omgang niet tot stand komt. De vrouw vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om het contact volledig stop te zetten voor de duur van de bodemprocedure, omdat [de minderjarige] op die manier van de vrouw vervreemd zal raken. Er is geen sprake van een dermate onveilige situatie dat het contact geheel zou moeten worden ontzegd. Contact tussen [de minderjarige] en de vrouw kan juist bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van [de minderjarige] in haar. De vrouw is bereid om voorafgaand aan ieder contact een test te ondergaan en het contact te laten plaatsvinden buiten aanwezigheid van haar partner.
3.5.
De vrouw stelt dat [de minderjarige] behandeling kreeg van een psycholoog en dat dit is gestopt omdat de man hiervoor zijn toestemming heeft ingetrokken. [de minderjarige] heeft de psychologische behandeling nodig voor de verwerking van diverse gebeurtenissen uit het verleden. De behandelend psycholoog is van mening dat voortzetting van de behandeling wenselijk is. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] dat de psychologische behandeling wordt hervat. Bovendien heeft de vrouw spoedeisend belang bij de vordering omdat de behandelend psycholoog het dossier na zes maanden sluit en de laatste afspraak van [de minderjarige] op 19 november 2024 was.
verweer van de man
3.6.
De man stelt dat voortzetting van de psychologische behandeling van [de minderjarige] op dit moment niet in zijn belang is. Volgens de man heeft [de minderjarige] aangegeven het niet leuk te vinden bij de psycholoog en werd er te weinig vooruitgang geboekt. Om die reden heeft de man de behandeling beëindigd. Bovendien vindt de man de psycholoog niet onafhankelijk, omdat deze contact heeft met de vrouw zonder dat de man daarbij wordt betrokken. Daarnaast ontvangt [de minderjarige] begeleiding van een schoolmaatschappelijk werker, bij wie hij zijn verhaal kwijt kan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [de minderjarige] sinds 18 februari 2025 volledig bij de man verblijft en dat er sindsdien beperkt contact is geweest tussen [de minderjarige] en de vrouw. Partijen verschillen van mening over de vormgeving van het contact tussen [de minderjarige] en de vrouw. De voorzieningenrechter acht het van groot belang dat onmiddellijk duidelijkheid komt over de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw. Weliswaar is bij de rechtbank een bodemprocedure over dit onderwerp aanhangig, maar daarin is nog geen datum voor de voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald. Verder is gebleken dat de huidige situatie en de recente incidenten een grote impact hebben op [de minderjarige] . Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat partijen een spoedeisend belang hebben bij een beslissing op hun vorderingen met betrekking tot de toevertrouwing, de zorgregeling en de psychologische behandeling van [de minderjarige] .
toevertrouwing en zorgregeling
4.3.
Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd om in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) te worden doorverwezen naar het lokale team van de betreffende gemeente voor hulpverlening om te werken aan de doelen
‘oudercommunicatie’, ‘
omgangsbegeleiding’,
‘kind centraal’,
‘psychoeducatie’en ‘
blokkades bij ouders’, teneinde hun geschillen op te lossen en tot overeenstemming te komen over de voorliggende onderwerpen in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter zal partijen doorverwijzen en verzoekt zowel partijen als de Raad om eventuele berichten over de uitkomst van het Uniform Hulpaanbod in de bodemprocedure in te dienen, onder vermelding van het zaak- en rekestnummer C/15/330117 / FA RK 22-3334.
4.4.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat een videobelregeling zal gelden, inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per week contact zal hebben met de vrouw via videobellen. Afgesproken is dat partijen de rechtbank binnen één week na de zitting zullen berichten over het exacte wekelijkse tijdstip waarop het videobelmoment zal plaatsvinden. Uit de door partijen op 14 mei 2025 aan de rechtbank toegezonden berichten blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat het videobelmoment met ingang van 25 mei 2025 wekelijks zal plaatsvinden op zondag om 10.00 uur. De voorzieningenrechter zal deze videobelregeling vaststellen.
4.5.
Dan is nog de vraag of gedurende het traject van het Uniform Hulpaanbod en de bodemprocedure [de minderjarige] voorlopig aan de man moet worden toevertrouwd, de huidige zorgregeling moet worden geschorst en een andere voorlopige zorgregeling moet worden vastgesteld. Als uitgangspunt geldt dat een eerder vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen zolang deze haar kracht niet heeft verloren. Dit kan onder andere anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden die de niet-nakoming of gedeeltelijke of gewijzigde nakoming rechtvaardigen. Bedoelde omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer ná die beschikking feiten blijken waardoor volledige nakoming van de zorgregeling kennelijk niet in het belang van het kind is of waardoor sprake is van een van de gronden als bedoeld in artikel 1: 377a lid 3 BW.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de minderjarige] voorlopig moet worden toevertrouwd aan de man. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat de bij beschikking van 25 januari 2023 vastgestelde zorgregeling wordt geschorst omdat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat [de minderjarige] bij de vrouw verblijft, slaapt en omgang heeft.
4.7.
Doorslaggevend hiervoor is dat de vrouw kampt met een verslaving aan verdovende middelen en dat de woning van de vrouw ernstig vervuild en onhygiënisch is.
4.8.
Uit het dossier van Veilig Thuis komt naar voren dat er signalen zijn dat de vrouw iedere dag onder invloed is. Ook is onbetwist gesteld dat haar partner met wie zij samenwoont gebruikmaakt van verdovende middelen. Tijdens het kindgesprek heeft [de minderjarige] verklaard dat hij de partner van de vrouw iets uit een buisje heeft zien drinken, waarna hij zich vreemd gedroeg. [de minderjarige] had het vermoeden dat sprake was van drugsgebruik. Hoewel de vrouw heeft betwist dat haar partner drugs gebruikt in het bijzijn van [de minderjarige] , acht de voorzieningenrechter het gelet op de verklaringen van [de minderjarige] , aannemelijk dat dit wel degelijk heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft bovendien erkend dat er incidenten zijn geweest waarbij zij bewusteloos raakte terwijl [de minderjarige] aanwezig was. [de minderjarige] heeft hierover tijdens het kindgesprek verklaard dat hij hier erg van is geschrokken en dat hij op die momenten voor zijn moeder heeft gezorgd.
4.9.
Verder blijkt uit het dossier van Veilig Thuis dat de woning van de vrouw sterk vervuild is met afval, rooklucht en uitwerpselen van vijf honden, waarbij sprake is van een penetrante geur. Volgens Veilig Thuis liggen er uitwerpselen en afvalzakken verspreid in de woning en op kledingstukken. [de minderjarige] heeft in het kindgesprek verklaard dat hij de woning zo vies vindt dat hij er soms bijna van moest braken. Ook gaf hij aan dat hij er geen fijne plek heeft om te slapen en daarom bij zijn moeder in bed sliep.
4.10.
Ook neemt de voorzieningenrechter in overweging dat de vrouw geen werk heeft, geen vaste dagstructuur kent en haar dagen grotendeels zonder invulling doorbrengt. [de minderjarige] ervaart hierdoor geen voorspelbaarheid of stabiliteit tijdens zijn verblijf bij de vrouw. [de minderjarige] heeft bovendien in het kindgesprek verklaard dat hij vaak moe op school aankwam als hij bij zijn moeder sliep omdat hij dan laat naar bed ging; dit omdat zijn moeder hem niet naar bed bracht.
4.11.
Gelet op voorgaande acht de voorzieningenrechter de thuissituatie van en bij de vrouw zo onveilig en zorgelijk dat het noodzakelijk is [de minderjarige] voorlopig aan de man toe te vertrouwen en de zorgregeling te schorsen.
4.12.
Hoewel de vrouw de intentie heeft uitgesproken haar situatie te willen verbeteren en openstaat voor hulpverlening, is op dit moment nog geen daadwerkelijke verbetering zichtbaar. Zij heeft zich weliswaar aangemeld voor verslavingszorg bij Brijder, maar ten tijde van de zitting was de intake nog niet geweest. Dit maakt dat nog geen sprake is van een verbetering ten aanzien van de verslaving en de dagstructuur en stabiliteit. Ook heeft de vrouw een afspraak gemaakt voor de reiniging van de woning, maar vanwege het ontbreken van een toelichting van de vrouw zelf is onduidelijk of de woning inmiddels is schoongemaakt en of zij die woning ook schoon kan houden.
4.13.
Hoewel de zorgregeling zal worden geschorst, acht de voorzieningenrechter het in het belang van [de minderjarige] dat het contact tussen hem en de vrouw op korte termijn wordt hersteld. Dit is ook het advies van de Raad en bovendien staan de ouders open voor contactherstel. Ook [de minderjarige] heeft aangegeven contact met zijn moeder te willen hebben en leuke dingen met haar te willen doen. Het is de bedoeling dat dit contact geleidelijk wordt opgebouwd. Omdat de ouders zijn verwezen naar een traject binnen het Uniform Hulpaanbod, zal hulpverlening worden opgestart. De hulpverlening zal moeten onderzoeken hoe het contact kan worden hersteld en op welke wijze de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw op een veilige en verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Het is daarbij belangrijk dat het vertrouwen van [de minderjarige] in zijn moeder wordt hersteld. Het is de bedoeling dat als de tijd daarvoor rijp is door de hulpverlening wordt bekeken hoe de omgang vervolgens kan worden uitgebouwd.
vervangende toestemming behandeling psycholoog
4.14.
Gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die [de minderjarige] heeft meegemaakt en de huidige situatie waarin [de minderjarige] geen contact heeft met de vrouw, acht de voorzieningenrechter het in het belang van [de minderjarige] dat hij psychologische hulp krijgt. Net als de Raad acht de voorzieningenrechter de begeleiding door de schoolmaatschappelijk werker onvoldoende. Omdat [de minderjarige] in het kader van het Uniform Hulpaanbod hulpverlening en mogelijk ook psychologische ondersteuning zal ontvangen, ziet de voorzieningenrechter nu geen aanleiding om daarnaast een separaat psychologisch traject op te starten of te hervatten. De vordering van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
kosten van het geding
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
bepaalt dat [de minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de man;
5.2.
schorst de bij beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2023 vastgestelde tijdelijke zorgregeling;
in reconventie:
5.3.
bepaalt dat de vrouw en [de minderjarige] met ingang van 25 mei 2025 elke week op zondag om 10.00 uur met elkaar videobellen;
in conventie en in reconventie:
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Hoorn en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 22 mei 2025.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.