ECLI:NL:RBNHO:2025:5965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
15/184869-23 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van cocaïne, MDMA en amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de vervaardiging, verkoop en distributie van harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA en amfetamine. De verdachte, geboren in 1983 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, werd beschuldigd van meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen januari 2024 en april 2024. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze middelen. De rechtbank heeft ook de bewijswaarde van OVC-gesprekken in overweging genomen, waarin de verdachte en anderen spraken over de handel in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was bij deze activiteiten, maar ook actief betrokken was bij de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de dagvaarding geldig verklaard, ondanks het verweer van de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/184869-23 (P)
Uitspraakdatum: 27 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (8233 HB) Lelystad, Larserdreef 300,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
[AMB-068 Proces-verbaal inzake verdovende middelen]
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 5 januari 2024 tot en met 2 april 2024 te Santpoort-Noord, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ( op of omstreeks 5 januari 2024) 9 kilo MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ( op of omstreeks 14 maart 2024) een hoeveelheid MDMA (kristallen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ( op of omstreeks 2 april 2024) een hoeveelheid MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
[AMB-068 Proces-verbaal inzake verdovende middelen]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2023 tot en met 9 april 2024 te Santpoort-Noord, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- gesprekken gevoerd over de aan- en/of verkoop van cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of
- gesprekken gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken met anderen gemaakt over de aan- en/of verkoopprijs en/of de kwaliteit/zuiverheid en/of de wijze van vervaardigen en/of verpakken van cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of
- gesprekken gevoerd over het vervaardigen en/of uitvoeren van een hoeveelheid MDMA/XTC-pillen naar Duitsland.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op nietigheid van de dagvaarding
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft feit 2 nietig moet worden verklaard, omdat niet duidelijk is op welke concrete handelingen de tenlastelegging betrekking heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen en dat de dagvaarding geldig is.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de tenlastelegging een opgave behelzen van het strafbare feit dat ten laste wordt gelegd en de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging bezien in samenhang met de inhoud van het onderliggend dossier voldoende duidelijk is voor de verdachte om te weten wat hem wordt verweten en waartegen hij zich diende te verdedigen. De tenlastelegging voldoet aan de eisen die worden gesteld in artikel 261 Sv. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen. De dagvaarding is geldig.
2.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandighedenDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 – met uitzondering van het eerste gedachtestreepje – en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverweging feit 2
Algemene overwegingen met betrekking tot OVC-gesprekken
Tijdens het opsporingsonderzoek is gedurende een langere periode vertrouwelijke communicatie opgenomen in twee verschillende auto’s die in gebruik waren bij de verdachte en in een auto die in gebruik was bij een medeverdachte. In het dossier zijn deze OVC-gesprekken uitgewerkt over de periode van 15 maart 2023 tot en met 9 april 2024. De politie heeft de stem van de verdachte herkend in deze OVC-gesprekken. De verdachte heeft zijn stemherkenning niet betwist. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de OVC-gesprekken ervan uitgaan dat waar de naam van de verdachte weergegeven staat, het de verdachte is die aan deze gesprekken deelneemt.
Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die OVC-gesprekken. Over de uitleg van de OVC-gesprekken stelt de rechtbank het volgende voorop.
De rechtbank kan niet zonder meer aannemen dat gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als de verdachte dat ontkent. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet de rechtbank dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie aan die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Bijvoorbeeld als is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is. Ook het moment waarop hij die verklaring aflegt kan van belang zijn. Zo kan een verdachte, als hij het dossier kent, zijn verklaring daarop afstemmen. Of de rechtbank het zwijgen van de verdachte of het afleggen van een ongeloofwaardige verklaring echt in zijn nadeel laat meewegen, hangt ook af van de vraag hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit.
De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over?’) niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’). Zelfs als de verdachte zegt dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, hoeft dat nog niet de waarheid te zijn. De interpretatie van de woorden van het gesprek en de betekenis van de inhoud van dat gesprek voor het bewijs zijn twee verschillende dingen. Die moeten daarom afzonderlijk worden beoordeeld.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet ontkend en de uitleg die de politie heeft gegeven aan de OVC-gesprekken betwist. Ten aanzien van de inhoud van de OVC-gesprekken heeft de verdachte verklaard dat een deel van de gesprekken ziet op de vishandel waarin hij werkzaam was en dat daarnaast wordt gesproken over andere, niet Opiumwet gerelateerde zaken, zoals Marlboro sigaretten of Marokkaanse hasj, alcoholische dranken, vapes, Kamagra pillen of vuurwerk. Verder heeft de verdachte verklaard dat zijn uitlatingen deels op grootspraak berusten: de verdachte wilde zich tegenover anderen stoer en groter voordoen om aanzien te krijgen.
Interpretatie van de OVC-gesprekken
De rechtbank stelt vast dat in een groot aantal OVC-gesprekken regelmatig de afkorting ‘M’ en andere versluierde termen worden gebruikt. De politie heeft duiding gegeven aan deze afkorting en termen. Zo concludeert de politie dat met een ‘blok’ een kilogram cocaïne wordt bedoeld. Met ‘collie’ wordt Colombiaanse cocaïne bedoeld en met ‘bollie’ Boliviaanse cocaïne. Vacumeren is het zo goed mogelijk luchtdicht (vacuüm) verpakken van de cocaïne om de geur enigszins te verbergen. De afkorting ‘M’ en de termen ‘snoepjes’ en ‘rondjes’ worden volgens de politie gebruikt als aanduiding voor MDMA en XTC-pillen. Met ‘slaan’ wordt het maken van de pillen met een tabletteermachine bedoeld. Verder wordt gesproken over ‘snelle’, ‘renschoenen’ en ‘hardloopschoenen’, maar ook expliciet over speed, wat volgens de politie wordt gebruikt als aanduiding voor speed/amfetamine.
De rechtbank verenigt zich met de uitleg die volgens de politie kan worden gegeven aan de afkorting ‘M’ en de termen die in de OVC-gesprekken worden gebruikt. Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere Opiumwetzaken. Voor de vaststelling dat in de OVC-gesprekken over cocaïne, MDMA en amfetamine wordt gesproken, ziet de rechtbank bovendien ondersteuning in de overige inhoud van de OVC-gesprekken. Dit geldt ook wanneer de OVC-gesprekken met de nodige voorzichtigheid worden beoordeeld. Zo wordt in combinatie met de hiervoor genoemde termen gesproken over hoeveelheden, in- en verkoop(prijzen), kristallen, kwaliteit en zuiverheid uitgedrukt in percentages, kleursamenstelling, laten slaan, stempels en testen.
Op grond van de inhoud van de OVC-gesprekken in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat in de OVC-gesprekken door de verdachte wordt gesproken over cocaïne, MDMA en amfetamine.
De rechtbank leidt voorts uit de inhoud van OVC-gesprekken af dat de verdachte niet alleen heeft gesproken over cocaïne, MDMA en amfetamine, maar dat hij ook samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht die, kort gezegd, gericht waren op het vervaardigen van, handelen in en uitvoeren hiervan. Zo zegt de verdachte in deze gesprekken onder meer het volgende: “
Ik moet ff speed maken voor die gozer”, “
zelf laten maken/laten slaan”, en “
die drukker van ons”. De rechtbank leidt hieruit af dat deze uitlatingen zien op het vervaardigen en laten vervaardigen van harddrugs. Daarnaast wordt door de verdachte met anderen gesproken over de handel in harddrugs. Zo gingen de gesprekken over in- en verkoop(prijzen), de kwaliteit en zuiverheid uitgedrukt in percentages en het verdelen van de opbrengst uit de verkoop. In een gesprek waarin wordt gesproken over het testen van XTC-pillen zegt de verdachte: “
onze klanten zijn gewend om zuiver te krijgen”. En in een ander gesprek zegt de verdachte: “
die snoepjes mag je van mij voor een euro hebben”. Tot slot worden door de verdachte ook gesprekken gevoerd over de uitvoer van MDMA/XTC-pillen naar Duitsland. Zo zegt de verdachte: “
Als wij voor Duitsland maken. Dan gooien we 5 kilo M erin, en een pondje speed er doorheen.”.
Op grond van de inhoud van de OVC-gesprekken in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte over een langere periode uitlatingen heeft gedaan, waaruit blijkt dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd die gericht waren op het vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en uitvoeren van cocaïne, MDMA en amfetamine.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat de OVC-gesprekken deels betrekking hadden op de vishandel en andere niet Opiumwet gerelateerde zaken en dat sprake was van ‘grootspraak’, niet geloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen in de periode van 15 maart 2023 tot en met 9 april 2024 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Bewijsoverweging feit 1
Tweede en derde gedachtestreepje
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 14 maart 2024 en 2 april 2024 opzettelijk een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad. Van het bestanddeel medeplegen zal de verdachte worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Partiële vrijspraak eerste gedachtestreepje
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat het OVC-gesprek op 5 januari 2024 betrekking had op het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van 9 kilo MDMA. Wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs zal de verdachte van dat onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 14 maart 2024 tot en met 2 april 2024 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- op 14 maart 2024 een hoeveelheid MDMA (kristallen) en
- op 2 april 2024 een hoeveelheid MDMA;
feit 2
hij in de periode van 15 maart 2023 tot en met 9 april 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren en
- het opzettelijk vervaardigen
van een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- gesprekken gevoerd over de aan- en/of verkoop van cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of
- gesprekken gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken met anderen gemaakt over de aan- en/of verkoopprijs en/of de kwaliteit/zuiverheid en/of de wijze van vervaardigen en/of verpakken van cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of
- gesprekken gevoerd over het vervaardigen en/of uitvoeren van een hoeveelheid MDMA/XTC-pillen naar Duitsland.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zodoende heeft hij zich willen committeren aan de eerder met de verdachte gemaakte procesafspraken, die door de rechtbank niet zijn gevolgd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden een passende straf zou zijn bij een bewezenverklaring.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA en aan voorbereidingshandelingen gericht op het vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en uitvoeren van cocaïne, MDMA en amfetamine. Gedurende een periode van ruim een jaar heeft de verdachte zich samen met anderen intensief bezig gehouden met het gehele proces rondom de handel in verschillende soorten harddrugs, waarbij hij een cruciale rol heeft vervuld in de voorbereidingshandelingen die daarop gericht waren. Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers zeer schadelijke stoffen en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. De verspreiding van en handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving, en hebben bovendien veel criminaliteit tot gevolg, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Handelingen gericht op het voorbereiden en bevorderen van de handel in harddrugs worden daarom bestreden met aanzienlijke gevangenisstraffen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en heeft bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door financieel gewin en zich geen rekenschap gegeven van de negatieve gevolgen van zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 19 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte al drie keer eerder ter zake van Opiumwetdelicten, waaronder het handelen in harddrugs, onherroepelijk tot deels voorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. Sinds die laatste veroordeling hiervoor zijn nog geen vijf jaren verstreken en de verdachte liep nota bene ten tijde van het plegen van het onder 2 bewezenverklaarde feit nog in een proeftijd van die veroordeling. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat sprake is van recidive. De rechtbank is niet gebonden aan de door haar niet gevolgde procesafspraken en ziet ook overigens geen goede redenen voor een strafvermindering zoals het OM en de verdediging in die door hen gemaakte afspraken hebben opgenomen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 42 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10, 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025.