ECLI:NL:RBNHO:2025:5966

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
15/232617-24 en 15/038012-25 (P) (ter zitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval en brandstofdiefstallen met rekening houdend met persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een winkel en meerdere brandstofdiefstallen. De verdachte, geboren in 2005, heeft samen met een medeverdachte de winkeleigenaar bedreigd met een kapmes en mobiele telefoons gestolen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan zes brandstofdiefstallen door te tanken zonder te betalen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van witwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist dat de overgemaakte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Tevens is een vordering van de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur contraproductief zou zijn voor zijn rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/232617-24 en 15/038012-25 (P) (ter zitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 27 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M.H.M. den Dekker, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer: 15/232617-24 (hierna: zaak A)
hij, op of omstreeks 17 juli 2024 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere (mobiele)telefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] bij de kraag te grijpen en/of te duwen en/of
- een mes in de lucht te houden en/of met dit mes in het rond te zwaaien;
Parketnummer: 15/038012-25 (hierna: zaak B)
feit 1
hij op of omstreeks 12 maart 2024, te Wormerveer, gemeente Zaanstad en/of Hoensbroek en/of Kloosterzande en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, (van) een een of meerdere geldbedragen, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 2
hij, een of meermaals, op of omstreeks de periode van 6 juli 2024 tot en met 13 juli 2024 te Rijswijk en/of Leiderdorp en/of Noordbeemster, althans in Nederland, (telkens) een hoeveelheid brandstof, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan BP Kruisoord en/of BP Ypenburg en/of Shell Bospoort, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak B onder 1 ten laste gelegde feitDe rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de raadsvrouw bepleit, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde witwassen van geldbedragen. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de aan hem overgemaakte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten – die de verdachte heeft bekend en ten aanzien waarvan geen vrijspraak is bepleit – op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgesomd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A
hij op 17 juli 2024 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander mobiele telefoons die aan [winkel] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] bij de kraag te grijpen en te duwen en
- een mes in de lucht te houden en met dit mes in het rond te zwaaien;
Zaak B feit 2
hij meermaals in de periode van 6 juli 2024 tot en met 13 juli 2024 te Rijswijk, Leiderdorp en Noordbeemster telkens een hoeveelheid brandstof die aan BP Kruisoord, BP Ypenburg en Shell Bospoort toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Zaak B, feit 2:
diefstal, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de omstandigheid dat de verdachte een first offender is. De op te leggen straf moet volgens haar gericht zijn op begeleiding, hulp en toekomstperspectief. Een taakstraf of een (geheel) voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de raadsvrouw daarom een passende straf. Zij heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de straf die aan de (minderjarige) medeverdachte is opgelegd voor de overval, te weten een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk en een werkstraf van 60 uren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een winkel, van welk plan de verdachte de initiator was. Op klaarlichte dag zijn zij met gezichtsbedekkende kleding de winkel binnengegaan. De medeverdachte heeft de winkeleigenaar vastgegrepen bij zijn kraag en hem geduwd en de verdachte heeft gedreigd met een kapmes. Tijdens de overval hebben zij mobiele telefoons weggenomen. Een gewapende winkeloverval is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en dat hij niet stilstaat bij de psychische gevolgen die zijn daden (kunnen) hebben voor de slachtoffers. Voor het slachtoffer moet dit een zeer angstige en bedreigende situatie zijn geweest. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de negatieve gevolgen met zich kunnen dragen. Daar komt bij dat een gewapende overval ook gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken in de samenleving. Dit geldt in dit geval ook voor het winkelend publiek dat buiten de winkel is geconfronteerd met de verdachte die bewapend met een kapmes de winkel verliet en met de buit op de vlucht sloeg. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich in een tijdsbestek van een week zes keer schuldig gemaakt aan diefstal van brandstof door te tanken en vervolgens zonder te betalen door te rijden. Diefstal van brandstof veroorzaakt niet alleen financiële schade maar ook hinder en ergernis voor de gedupeerde pomphouders. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 25 april 2025. Uit dit rapport blijkt kort samengevat het volgende. Gelet op het grote aantal politiecontacten en verdenkingen van strafbare feiten in de afgelopen jaren wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Omdat betrokkene zich in de afgelopen periode meewerkend heeft opgesteld tijdens het toezicht en er gedurende de afgelopen negen maanden geen nieuwe politiecontacten hebben plaatsgevonden, lijkt er een positieve kentering te zijn gekomen in het leven van betrokkene. Als deze positieve lijn zich voortzet schat de reclassering de kans op recidive in als verlaagd. Voor wat betreft een passende straf meent de reclassering dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een aantal onwenselijke consequenties met zich zou brengen. Betrokkene heeft in de afgelopen negen maanden, sinds zijn schorsing, een positieve ontwikkeling doorgemaakt en hard gewerkt om zijn leven op het rechte pad te krijgen. Een gevangenisstraf zou dit weer teniet kunnen doen door het mogelijk verliezen van huisvesting en werk. Daarnaast ziet de reclassering een risico wanneer betrokkene tijdens detentie weer criminele contacten zou opdoen. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, een verblijf in begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het hebben van een dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer en een locatieverbod met betrekking tot de locatie waar de winkeloverval heeft plaatsgevonden.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor een overval op een winkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als uitgangspunt is opgenomen.
Gelet op de aard en ernst van de gepleegde gewapende winkeloverval is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf echter in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd. De verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis meewerkend opgesteld en is niet meer in aanraking gekomen met politie en of justitie. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en hard gewerkt om zijn leven op het rechte pad te krijgen. Zo beschikt hij over een woonplek in een instelling voor begeleid wonen, volgt hij een leer-werk-traject voor elektricien bij een installatiebedrijf, is hij bezig om zijn schulden af te lossen en heeft hij afstand genomen van zijn oude pro-criminele netwerk. De rechtbank acht het niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in het belang van de samenleving dat de verdachte, ter voorkoming van recidive, deze positieve ontwikkeling kan voortzetten met hulp en begeleiding van de reclassering. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur zou deze ontwikkeling doorkruisen met het verliezen van zijn woonplek en werk tot gevolg. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen met een fors voorwaardelijk strafdeel. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 180 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 177 dagen daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de verdachte (nu) niet opnieuw vast zal komen te zitten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, een verblijf in begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het hebben van een dagbesteding. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van het maximum aantal uren onbetaalde arbeid moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.385,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 385,00) en immateriële schade (€ 2.000,00) die hij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij de hoofdelijke veroordeling gevorderd. De gestelde materiële schade bestaat uit de eigen bijdrage aan de kosten voor de zorgverzekering over 2024.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering zo ingewikkeld is dat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de benadeelde partij vaker slachtoffer is geweest van een winkeloverval, waardoor het lastig is om vast te stellen welk deel van de schade kan worden toegerekend aan deze overval.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade gematigd moet worden en heeft daartoe gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland waarbij de immateriële schade is vastgesteld op € 750,00. De raadsvrouw heeft tot slot verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de benadeelde partij eerder slachtoffer is geweest van een winkeloverval niet maakt dat de vordering dusdanig complex is dat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij is daarom ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en mede gelet op de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen. Behalve dat de benadeelde partij erg is geschrokken van de gewapende overval heeft hij tijdens de overmeestering van de verdachte letsel opgelopen, bestaande uit een breuk in zijn hand, als gevolg waarvan hij vier weken met zijn hand in het gips heeft gezeten.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag op de wijze als hieronder aangegeven. De rechtbank zal het resterende deel van de vordering met betrekking tot immateriële schade afwijzen.
Hoofdelijkheid
Op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn verdachte en zijn [mededader] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Dit betekent dat de rechtbank de vordering hoofdelijk zal toewijzen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder zaak A bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: gewapende winkeloverval) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in zaak B onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
177 (honderdzevenenzeventig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren. Gelet op de opgelegde straf betekent dit dat de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk is aan het voorarrest.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt op afgesproken tijden bij Reclassering Nederland, [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • verblijft bij Vast en Verder of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van een opleiding en/of werk.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.385,00 (duizend driehonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,00 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2024 voor de materiële schade en vanaf 17 juli 2024 voor de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.385,00
(duizend driehonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2024 voor de materiële schade (ter hoogte van € 385,00) en vanaf 17 juli 2024 voor de immateriële schade (ter hoogte van € 1.000,00) tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025.