ECLI:NL:RBNHO:2025:5969

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
15/339238-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen conservatoir beslag op woningen ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een beklagprocedure tegen conservatoir beslag op twee woningen. De klager, die verdacht wordt van meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en oplichting, heeft het beklag ingediend met het verzoek om teruggave van de in beslag genomen woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een redelijk vermoeden van schuld bestaat, ondanks dat het dossier nog niet volledig is. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de teruggave, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag niet in strijd is met het beginsel van proportionaliteit. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, omdat de persoonlijke belangen van de klager niet opwegen tegen het strafvorderlijk belang. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15/339238-24
raadkamernummer : 25-005227
uitspraakdatum : 27 mei 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.C. van der Leer, advocaat te Alkmaar (Kennemerstraatweg 107B, 1814 GE Alkmaar),
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.Feiten

De klager wordt verdacht van overtreding van:
- artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (valsheid in geschrift)
- artikel 227 Sr (valse opgave in authentieke akte)
- artikel 326 Sr (oplichting)
- artikel 420bis (witwassen).
De officier van justitie heeft op 31 oktober 2024 een vordering bij de rechter-commissaris ingediend om een machtiging te verkrijgen tot het leggen van conservatoir beslag in verband met een later op te leggen geldboete of maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Die machtiging is dezelfde dag door de rechter-commissaris verleend.
Bij exploot van 12 november 2024 heeft de deurwaarder conservatoir beslag gelegd op
- de woning aan de [adres 1], geschatte waarde van € 164.000,- en
- de woning aan de [adres 2], geschatte waarde € 152.000,-.
Het proces-verbaal van beslag en de machtiging van de rechter-commissaris zijn op 14 november 2024 door de deurwaarder aan de klager betekend.

2.Procedure

Het klaagschrift is op 20 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 mei 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, de advocaat, mr. S.C. van der Leer en de officier van justitie, mr. R.P. Peters, op de zitting gehoord.

3.Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de conservatoir in beslag genomen voorwerpen, te weten: - de woning aan de [adres 1], geschatte waarde van € 164.000,- en
- de woning aan de [adres 2], geschatte waarde € 152.000,-.
De klager stelt zich primair op het standpunt dat het dossier dat thans voorligt – ondanks herhaalde verzoeken om stukken te verstrekken – dermate onvolledig is dat daarop geen redelijk vermoeden van schuld van de klager kan worden gebaseerd. Daarmee is voortduren van het beslag onrechtmatig en moet het beklag gegrond worden verklaard.
Subsidiair heeft de klager aangevoerd dat het gelegde beslag dermate disproportionele gevolgen voor hem meebrengt dat voortzetting van het beslag onrechtmatig is. Vanwege het beslag dreigt de huisbankier van de klager de relatie met hem te verbreken. Daarnaast is sprake van disproportionaliteit omdat de waarde van de beslagen goederen niet in redelijke verhouding staat tot de te verwachten hoogte van een eventuele betalingsverplichting.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager. Volgens de officier van justitie volgt het redelijk vermoeden van schuld uit het proces-verbaal aanvraag machtiging conservatoir beslag, dat zich bij de stukken bevindt en op basis waarven de rechter-commissaris de machtiging heeft verleend. Het gaat om een groot onderzoek. Het is niet ongebruikelijk dat het dossier in een dergelijke zaak langere tijd op zich laat wachten.

5.Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en tijdig ingediend. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Bij de beoordeling van een beklag van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als er wel sprake is van een dergelijke verdenking moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdenking jegens de klager, zoals hiervoor onder het kopje ‘De feiten’ vermeld, misdrijven betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het ‘proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag’ van 28 oktober 2024, opgesteld door de financieel rechercheur [naam], kan worden vastgesteld dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor onder het kopje ‘De feiten’ genoemde misdrijven. Dat het dossier in dit stadium van het onderzoek nog niet volledig is, doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt daarom het primaire standpunt van de klager.
Gelet op deze verdenking acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Met betrekking tot het beroep van de klager op het beginsel van proportionaliteit overweegt de rechtbank dat uit genoemd ‘proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag’ blijkt dat het door de klager wederrechtelijk verkregen voordeel voorlopig wordt geschat op een zeer aanzienlijk bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onredelijke verhouding tussen het gelegde beslag en een te verwachten vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De door de klager aangevoerde persoonlijke belangen wegen niet zwaar genoeg om de rechtbank tot een andere afweging te brengen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. A. Helder, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.