ECLI:NL:RBNHO:2025:5970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
15/049256-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van twee vernielingen met oplegging van ISD-maatregel en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 februari 2025 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bestelauto, die toebehoorde aan slachtoffer 1, heeft beschadigd. Daarnaast heeft de verdachte op 18 november 2024 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een zijspiegel, die toebehoorde aan slachtoffer 2, vernield. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn. De rechtbank heeft de verdachte als stelselmatige dader gekwalificeerd en heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, waarbij rekening is gehouden met het advies van de reclassering. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 1, gedaan, waarbij een schadevergoeding van € 2.227,91 is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de oplegging van de ISD-maatregel niet opportuun werd geacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/049256-25, 15/386683-24 (ttz gev) en 15/118914-23 (tul)
Uitspraakdatum: 3 juni 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PPC.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.K. van Ravenzwaaij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. parketnummer 15/049256-25hij op of omstreeks 15 februari 2025 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bestelauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
T.a.v. parketnummer 15/386683-24hij op of omstreeks 18 november 2024 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een zijspiegel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van de partijen ten aanzien van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten geen verweer gevoerd.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/049256-25 en 15/386683-24 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte deze feiten heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
T.a.v. parketnummer 15/049256-25hij op 15 februari 2025 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bestelauto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
T.a.v. parketnummer 15/386683-24hij op 18 november 2024 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een zijspiegel, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. parketnummer 15/049256-25
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
T.a.v. parketnummer 15/386683-24
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zoals geadviseerd door de reclassering, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte is een actieve veelpleger en voldoet aan alle vereisten voor de oplegging van een ISD-maatregel.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de op te leggen straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de raadsman verzet de verdachte zich niet tegen een eventuele oplegging van een ISD-maatregel.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van vernielingen. De verdachte heeft (onderdelen van) auto’s beschadigd. Vernielingen veroorzaken overlast en schade en zijn hinderlijke feiten. Met zijn handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uitgebreide strafblad van de verdachte van 9 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte al vele malen eerder voor – onder meer – vernielingen tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 8 mei 2025 dat over de verdachte is uitgebracht door [naam 1], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. In dit adviesrapport wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. In dit advies van de reclassering is – zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant – onder meer het volgende opgenomen:
De verdachte staat te boek als stelselmatige dader. Hij is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking, een autismestoornis en is daarnaast bekend met psychotische episodes. De verdachte woont zelfstandig maar lijkt dit niet aan te kunnen. Hij lijkt agressie instrumenteel in te zetten, toont geen enkel probleem- of ziekte-inzicht en mijdt zorg. Zijn onstabiele leefsituatie, psychosociaal functioneren, pro-criminele houding en houding ten opzichte van hulpverlening, maken dat het recidiverisico hoog blijft. Om de kans op recidive terug te dringen is het van belang dat de verdachte (klinisch) behandeld wordt. Daarom zien wij op dit moment geen andere mogelijkheid dan de rechtbank te adviseren om bij veroordeling aan betrokkene een ISD-maatregel op te leggen om het patroon van vastzitten, vrijkomen en terugvallen in delictgedrag te doorbreken. De hoge justitiële druk van de ISD-maatregel in combinatie met de duur van de maatregel is de enige mogelijkheid om positieve gedragsverandering en stabiliteit in het leven van de verdachte te bewerkstelligen. Een eerdere behandelverplichting opgelegd als bijzondere voorwaarde is niet van de grond gekomen; de verdachte verbrak het contact met de GGZ. Tot slot is de maatregel gewenst ter beveiliging van de maatschappij.
De rechtbank heeft rapporteur [naam 1] op de zitting, door middel van een beeld- en geluidsverbinding, als deskundige gehoord. Zij heeft het advies om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, gehandhaafd. Zij heeft verder toegelicht dat de verdachte weinig probleeminzicht heeft, er bij hem gevoelens van onmacht en spanning heersen en structuur hem goed zou doen. Er zal diagnostiek moeten plaatsvinden om de juiste behandeling te kunnen selecteren. . Een behandeling zal klinisch moeten plaatsvinden, aangezien de betrokkene niet gemotiveerd is om zich ambulant te laten behandelen.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers betreffen de door de verdachte begane feiten (vernielingen) misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en de feiten zijn begaan na volledige tenuitvoerlegging hiervan. Er moet, zoals blijkt uit de rapportage van de reclassering, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder vereist de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de maatregel. Eerdere, andere opgelegde strafmodaliteiten hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte blijft recidiveren. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat ook wordt voldaan aan de eisen die de Richtlijn van het Openbaar Ministerie stelt: over een periode van vijf jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten zijn tien processen-verbaal tegen hem opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen passende alternatieven voor de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Uit het advies van de reclassering en de toelichting daarop blijkt dat het van belang is dat de verdachte (klinisch) wordt behandeld om het terugvallen in delictgedrag te doorbreken.
Het is van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De maatschappij dient optimaal te worden beschermd, de recidive van de verdachte moet worden beëindigd en er moet worden bijgedragen aan een oplossing voor de problematiek die bij de verdachte speelt. Alles afwegende zal de rechtbank de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen, zonder aftrek van voorarrest.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.819,91 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die Soekha als gevolg van het onder parketnummer 15/049256-25 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Het gevorderde bedrag bestaat uit:
  • reparatiekosten aan de auto ter hoogte van € 2.227,91, welke kosten zijn onderbouwd met een offerte van [naam 2];
  • toekomstige schade ter hoogte van € 592,00, bestaande uit gederfde inkomsten doordat de auto bij de garage zal staan voor reparatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.227,91 en de benadeelde partij voor het overige gevorderde bedrag van € 592,00 niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De raadsman heeft bepleit dat de offerte die is opgemaakt door [naam 2] niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daarvoor stelt. Op de offerte staat weergegeven welke onderdelen van de auto moeten worden hersteld en tegen welke prijs, maar de offerte is niet opgemaakt door een voor deze schade gespecialiseerd bedrijf. [naam 2] is een bandenspecialist en zal de schade (o.a. spuitwerk en uitdeuken van de deuren) aan de auto niet kunnen herstellen. De raadsman heeft verder bepleit dat de gevorderde schade ter hoogte van € 592,00 toekomstige schade betreft en deze post onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Uit de website van [naam 2] te Hoorn leidt de rechtbank af dat dit bedrijf allerlei werkzaamheden uitvoert ten aanzien van de reparatie van voertuigen, en zich niet alleen richt op banden dan wel de reparatie daarvan. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank uit van voldoende expertise bij [naam 2] om een inschatting van de uit te voeren werkzaamheden te kunnen maken en hiervoor een offerte te kunnen opstellen. De ingediende offerte is voldoende gespecificeerd en komt de rechtbank niet onredelijk over. Het gevorderde schadebedrag van € 2.227,91 zal worden toegewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/049256-25 bewezen verklaarde feit en met de offerte voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gestelde gederfde inkomsten ter hoogte van € 592,00 afwijzen. Deze schade ziet op toekomstige schade en naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal worden geleden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal dus gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 2.227,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen (kort gezegd: vernieling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 augustus 2023 in de zaak met parketnummer 15/118914-23 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstallen en vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 12 augustus 2024 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 augustus 2024.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf zal afwijzen.
De verdediging heeft tevens verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de op te leggen ISD-maatregel. De rechtbank acht tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf daarom niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38m, 38n, 57, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/049256-25 en 15/386683-24 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder parketnummer 15/049256-25 en 15/386683-24 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.227,91[zegge tweeduizendtweehonderdzevenentwintig euro en eenennegentig cent], bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.227,91 (zegge tweeduizendtweehonderdzevenentwintig euro en eenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/118914-23 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Saelens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2025.