ECLI:NL:RBNHO:2025:5976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
10693249 CV EXPL 23-5858
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en bewijsopdracht in geschil tussen verhuurder en huurder over hoofdverblijf in gehuurde woning

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verhuurder, Stichting Woonopmaat, in een geschil verwikkeld met de huurder over de vraag of de huurder zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. De zaak is op 11 juni 2025 behandeld, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder niet heeft voldaan aan de bewijsopdracht dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 15 mei 2024, waarin de kantonrechter al had overwogen dat de verhuurder de bewijslast draagt. De huurder heeft verklaard dat hij in het gehuurde woont samen met zijn zus/nicht en haar kinderen, terwijl de verhuurder getuigen heeft gehoord die de stelling van de huurder ondersteunen. De kantonrechter concludeert dat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd om de vordering tot ontbinding en ontruiming te rechtvaardigen. De vordering tot betaling van huurachterstand wordt gedeeltelijk toegewezen, maar de ontbinding en ontruiming worden afgewezen. De verhuurder wordt veroordeeld in de proceskosten van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10693249 \ CV EXPL 23-5858
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
STICHTING WOONOPMAAT,
te Heemskerk,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonopmaat,
gemachtigde: mr. G.P. Poiesz,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. W.G. Westerman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 mei 2024
- de akte van Woonopmaat
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 november 2024
- de conclusie na enquête van Woonopmaat tevens houdende vermeerdering eis
- de conclusie na enquête van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
15 mei 2024.
2.2.
In het tussenvonnis van 15 mei 2024 is het volgende overwogen:
“Gelet op het voorgaande en het op hetgeen door de medewerkers van Woonopmaat en door [gedaagde] is verklaard, kan het volgende worden vastgesteld:
- in het gehuurde zijn in ieder geval de zuster van [gedaagde] en haar twee kinderen woonachtig;- zij staan, naast [gedaagde] zelf, als bewoners van het gehuurde geregistreerd bij de gemeentelijke basisadministratie;- [gedaagde] is vaak bij [betrokkene 1] in haar woning aan de [adres 1] en was daar ook tijdens enkele onaangekondigde huisbezoeken van medewerkers van Woonopmaat aan het gehuurde;- buren van het adres aan de [adres 1] geven aan dat in die woning een man, een vrouw en twee kinderen wonen.
Bij deze stand van zaken kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf wel of niet heeft in het gehuurde. Aangezien beide partijen in deze hebben voldaan aan de op hen rustende stelplicht, rust op Woonopmaat de bewijslast van haar stelling dat dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft (waarvan in ieder geval sprake is als vast komt te staan dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf elders, bijvoorbeeld op de [adres 1] [nummer]) heeft. Omdat Woonopmaat een (specifiek) bewijsaanbod heeft gedaan, wordt zij hiertoe in de gelegenheid gesteld.
2.3.
Ter uitvoering van haar bewijsopdracht heeft Woonopmaat [gedaagde] en de heer [betrokkene 2] (bewoner van [adres 2]) als getuigen gehoord.
[gedaagde] heeft samengevat het volgende verklaard:
- hij woont aan de [adres 3] te [plaats 1], waar zijn spullen ook staan;
- zijn zus (eigenlijk zijn nicht) woont daar ook met haar twee kinderen;
- zijn zus/nicht betaalt hem niets en hij betaalt de boodschappen;
- hij logeert soms bij zijn dochter en haar moeder die in [plaats 2] wonen;
- zijn vriendin woont met haar kind in [plaats 3];
- hij gaat regelmatig langs bij zijn goede vriendin [betrokkene 1] om te klussen of te eten, maar hij blijft daar niet slapen;
- de man van [betrokkene 1] is eveneens Oegandees, net zoals de ex-partner van zijn zus/nicht die in het gehuurde op de kinderen komt passen als zijn zus/nicht naar school gaat (vier dagen in de week);
- hij werkt vijf of zes dagen in de week, heeft wisselende diensten en vertrekt, afhankelijk van de te bereizen afstand, vaak al tussen 5.30 en 6.30 uur in de ochtend en is vaak laat in de avond terug.
[betrokkene 2] heeft samengevat verklaard:
- hij woont op de [adres 4] te [plaats 1];
- zijn woning ligt op de derde etage en die van [gedaagde] op de vijfde, maar beide woningen delen wel het zelfde portiek;
- [gedaagde] woont volgens [betrokkene 2] niet in de woning op nummer [adres 3] omdat [betrokkene 2] hem vrijwel nooit in de flat ziet en hij wel regelmatig een vrouw, een man en twee kinderen tegenkomt die ook dezelfde huidskleur als [gedaagde] hebben;
- hij werkt vijf dagen in de week en vertrekt dan meestal rond 8.30 uur en komt ergens tussen 17.00 en 18.00 uur weer thuis.
2.4.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen rust op Woonopmaat de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde] niet in het gehuurde woonachtig is. Dat bewijs kan (ook) geleverd worden als komt vast te staan dat [gedaagde] elders (bijvoorbeeld bij [betrokkene 1]) woonachtig is. Als in het midden blijft waar [gedaagde] woont, heeft Woonopmaat die niet alleen de bewijslast maar ook het bewijsrisico draagt, niet aan de bewijsopdracht voldaan en kan haar vordering tot ontbinding en ontruiming voor zover deze is gegrond op het niet hebben van hoofdverblijf in het gehuurde, niet worden toegewezen. In het tussenvonnis is verder beslist dat al hetgeen Woonopmaat tot dan toe had aangevoerd en aan bewijsmateriaal had overgelegd onvoldoende was om te concluderen dat [gedaagde] in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf heeft. Daarmee komt het dus in belangrijke mate aan op de getuigenverklaringen.
2.5.
De verklaring van [gedaagde] kan niet bijdragen aan het door Woonopmaat te leveren bewijs. Hij verklaart immers in het gehuurde te wonen samen met zijn zus/nicht en haar gezin en hij ontkent bij [betrokkene 1] te wonen. Hij heeft ook uitgelegd waarom hij er vaak niet is en waarom zijn zus/nicht en haar ex-partner er vaak wel zijn. Dat er voor [gedaagde] geen ruimte in het gehuurde is zoals Woonopmaat stelt, volgt niet uit de verklaring van [gedaagde]. Ook als aangenomen moet worden dat de verklaring van [gedaagde] onbetrouwbaar is, zoals Woonopmaat aanvoert, geldt dat deze dan in ieder geval niet bijdraagt aan het door Woonopmaat te leveren bewijs.
2.6.
De verklaring van [betrokkene 2] is, ook in het licht van de eerder overgelegde bewijsmiddelen, onvoldoende om te kunnen vast stellen dat [gedaagde] niet in het gehuurde woont. Uit deze verklaring (en overigens ook die van [gedaagde]) volgt dat de alle voordeuren in het portiek ondoorzichtig glas hebben en de bewoners van binnenuit dus niet kunnen zien wie er door het portiek en op de trappen loopt. De appartementen van [betrokkene 2] en [gedaagde] liggen op verschillende etages. Zij moeten dus maar net op hetzelfde moment in het portiek lopen om elkaar tegen te komen. De werktijden van [gedaagde] en [betrokkene 2] zijn blijkens hun verklaringen sterk verschillend, hetgeen kan verklaren waarom [betrokkene 2] [gedaagde] nooit ziet. Dat hij de zus/nicht en haar ex-partner wel tegenkomt, waarover [gedaagde] heeft verklaard dat deze in de woning woont (zus/nicht) / daar vaak komt (ex-partner) maakt in de gegeven omstandigheden nog niet dat [gedaagde] niet in de woning woont.
2.7.
Hoewel Woonopmaat aanvankelijk had aangekondigd nog meer buurtbewoners te zullen horen, heeft zij daar uiteindelijk vanaf gezien. Zij heeft ook geen bewoners uit de flat waar [betrokkene 1] woont ([adres 1]) als getuigen laten horen. In eerdere instantie hadden beide partijen schriftelijke verklaringen van buurtbewoners overgelegd waaruit een wisselend beeld naar voren kwam. Die verklaringen kunnen daarom niet bijdragen aan het door Woonopmaat te leveren bewijs. Dat geldt ook voor de bij akte nog overgelegde verklaring van mevrouw [betrokkene 3], woonachtig aan de [adres 5] te [plaats 1]. [gedaagde] merkt terecht op dat zij als getuige door Woonopmaat was opgeroepen en niet is verschenen, waardoor [gedaagde] niet de gelegenheid heeft gehad om haar vragen te stellen. De verklaringen van de heer [betrokkene 4] spreken elkaar tegen en dragen daarom evenmin bij aan het door Woonopmaat te leveren bewijs.
2.8.
Alles overwegende en in samenhang bezien, is de conclusie dat nog steeds niet met zekerheid gezegd kan worden dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft. Daarmee heeft Woonopmaat niet voldaan aan haar bewijsopdracht. Dat betekent dat haar vordering tot ontbinding en ontruiming niet kan slagen voor zover deze is gebaseerd op het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde.
2.9.
Woonopmaat heeft bij akte haar vordering tot betaling van huurachterstand vermeerderd naar € 1.737,55 en ook op grond daarvan ontbinding en ontruiming gevorderd. Uit de akte van [gedaagde] blijkt dat € 1.700,00 is voldaan zodat een bedrag van € 37,55 als onbetwist wordt toegewezen. Dit bedrag rechtvaardigt niet de gevorderde ontbinding en ontruiming. Dat in het verleden ook sprake is geweest van huurachterstand, rechtvaardigt de gevorderde ontbinding en ontruiming evenmin. Die achterstand was ontstaan in 2023 en [gedaagde] had die achterstand ingelopen voordat de nieuwe huurachterstand ontstond, die inmiddels ook weer bijna is afgelost. [gedaagde] heeft er verder terecht op gewezen dat Woonopmaat beide keren geen melding op grond van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening bij de gemeente heeft gedaan.
2.10.
Woonopmaat had ten slotte nog haar vordering tot ontbinding en ontruiming gebaseerd op verboden onderhuur of ingebruikgeving van het gehuurde aan derden. Omdat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, is, zoals in het tussenvonnis ook al is overwogen, de enkele aanwezigheid van de zus/nicht met kinderen onvoldoende om aan te nemen dat het gehuurde is onderverhuurd of in gebruik gegeven aan derden. Uit hetgeen [gedaagde] heeft verklaard valt immers af te leiden dat hij met zijn zus/nicht een gemeenschappelijke huishouding voert, rekening houdende met de andere wijze van het omgaan met familiebanden in de Oegandese cultuur (zoals door [gedaagde] is aangevoerd). Dat betekent dat ook op grond hiervan de vordering niet kan slagen.
2.11.
De vordering van Woonopmaat wordt, op een kleine huurachterstand na, afgewezen. Woonopmaat moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen, die worden begroot op:
- salaris gemachtigde
816,00
(4 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
918,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 37,55 aan huurachterstand te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 juli 2023,
3.2.
veroordeelt Woonopmaat in de proceskosten van € 918,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Woonopmaat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.