ECLI:NL:RBNHO:2025:6014

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
23/6779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor aanbouw met dakterras en hekwerk

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een aanbouw met dakterras en hekwerk behandeld. Eiser stelt dat het hekwerk op het dakterras niet voldoet aan de bouwhoogte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de maximale bouwhoogte voor aanbouwen niet wordt overschreden door het hekwerk van het dakterras. De rechtbank legt uit dat het bestemmingsplan een onderscheid maakt tussen een aanbouw met en zonder dakterras, en dat de bouwhoogte van het dakterras moet worden opgeteld bij de hoogte van de aanbouw. Eiser's argument dat het college het hekwerk ten onrechte niet heeft getoetst aan het afwijkingenbeleid wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en de omgevingsvergunning blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, het college
(gemachtigde: mr. A. Kooij).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor een aanbouw met daarop een dakterras met een hekwerk. Volgens eiser voldoet de aanbouw aan de bouwregels. Het hekwerk op het dakterras, als daarbij behorend bouwwerk, voldoet voor wat betreft de hoogte echter niet aan het bestemmingsplan. Het college heeft dat hekwerk ten onrechte niet getoetst aan zijn afwijkingenbeleid. Indien het college dat wel had gedaan, had voor het hekwerk geen vergunning verleend mogen worden. Aan de hand van deze beroepsgrond van eiser beoordeelt de rechtbank deze zaak.
1.1.
Deze grond slaagt niet. Eisers lezing van de bestemmingsplanvoorschriften en het afwijkingenbeleid is onjuist. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 16 september 2022 een aanvraag ingediend voor het renoveren van de voorgevel en het plaatsen van een hekwerk ten behoeve van een dakterras op de aanbouw aan de achterzijde van de [adres] in [plaats] .
2.1.
Op 1 november 2022 heeft het college hiervoor een omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Eiser heeft op 17 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning voor wat betreft het hekwerk en het dakterras.
2.3.
Op 27 maart 2023 heeft naar aanleiding van het bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat bij de verbouwing ook de aanbouw onder het dakterras is verhoogd en dat hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend.
2.4.
Op 21 april 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor de legalisatie van de inmiddels vernieuwde aanbouw.
2.5.
Op 6 juni 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de uitbouw met daarop het hekwerk. Volgens het college was het onduidelijk of het hekwerk ten behoeve van het dakterras reeds vergund was met de omgevingsvergunning van 1 november 2022. Omdat het hekwerk ook staat afgebeeld op de tekeningen bij de aanvraag van 21 april 2023, heeft het college deze aanvraag ook aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het hekwerk.
2.6.
Eiser heeft op 17 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
2.7.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 heeft het college de besluiten van 1 november 2022 en 6 juni 2023 in stand gelaten en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.8.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.9.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.10.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, [naam] namens het college en vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Het overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Relevante regels en feiten
4. In het bestemmingsplan “Alkmaar Zuid-West” heeft het perceel van vergunninghouder op de plankaart het bestemmingsvlak “Wonen” met daarop een bouwvlak, dat aan de achterzijde ter plaatse van de uitbouw verspringt. De uitbouw is aldaar deels in het bouwvlak, deels daarbuiten gerealiseerd. Het bestemmingsvlak heeft voorts de aanduiding “terras”.
4.1.
In de planregels is onder meer het volgende bepaald:
artikel 22 Wonen
22.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep / bedrijf;
(…)
m. een dakterras, ter plaatse van de aanduiding 'terras';
22.2.2
Aan- en uitbouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
aan- en uitbouwen mogen alleen gebouwd worden in het achtererfgebied;
het achtererfgebied mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
aan- en uitbouwen mogen alleen worden gebouwd in het verlengde van het hoofdgebouw tot 3 meter achter de achtergevel;
e bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 3 meter;
ter plaatse van de aanduiding "wonen" mag/mogen:
1. het achtererfgebied tot 80% worden bebouwd;
2. aan- en uitbouwen worden gebouwd in het verlengde van het hoofdgebouw tot meer dan 3 meter achter de achtergevel.
22.2.4
Dakterrassen
Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen ter plaatse van de aanduiding 'terras', met dien verstande dat:
deze uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van de woonfunctie op een aan- of uitbouw van de aangrenzende of direct ondergelegen bouwlaag van het hoofdgebouw;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht tot een bouwhoogte van ten hoogste 1,20 m, gemeten vanaf het dak;
een dakterras niet is toegestaan indien deze een onevenredige afbreuk doen aan de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld;
een dakterras niet is toegestaan op eenzelfde bouwlaag van hoofdgebouwen die in gebruik zijn als horecabedrijf.
4.2.
De voorheen bestaande aanbouw met daarop een dakterras was 4,217 m diep en 3,645 m hoog (inclusief het hekwerk van 1 m hoog). Vergunning is verleend voor een aanbouw met daarop een dakterras van 4,283 m diep en 4,425 m hoog (inclusief het hekwerk van 1 m hoog). De uitbouw met daarop het hekwerk is aldus 6,6 cm dieper en 78 cm hoger dan voorheen. De verhoging van de uitbouw heeft zo een gelijkvloerse aansluiting op de verdiepingsvloer van de woning mogelijk gemaakt, waar voorheen een trapje vanaf de verdiepingsvloer nodig was om het dakterras te kunnen betreden.
De standpunten van partijen
5. Het college stelt zich - voor zover voor de te beantwoorden beroepsgrond relevant - op het standpunt dat voor de aanbouw (gelet op de bouwdiepte en bouwhoogte) met toepassing van het afwijkingenbeleid vergunning is verleend. Voor het hekwerk ten behoeve van het dakterras is (enkel) vergunning verleend voor de activiteit “bouwen” omdat het dakterras gelet op de aanduiding “terras” is toegestaan en het voldoet aan de voorwaarden van artikel 22.2.4 van de bestemmingsplanvoorschriften. Aan een toetsing aan het afwijkingenbeleid wordt voor het dakterras dus niet toegekomen, omdat het in zoverre niet strijdig is met het bestemmingsplan.
6. Eisers beroepsgrond richt zich tegen het hekwerk op het dakterras. Volgens eiser voldoet de aanbouw aan de bouwregels. Het hekwerk, als bij de aanbouw behorend bouwwerk, voldoet voor wat betreft de hoogte echter niet aan het bestemmingsplan. Het college heeft dat hekwerk daarom ten onrechte niet getoetst aan het in 4.2.1 van zijn afwijkingenbeleid voor kruimelgevallen gestelde ten aanzien van dakterrassen en balkons. Indien het college dat wel had gedaan, had voor het hekwerk geen vergunning verleend mogen worden. Ter zitting heeft hij in aanvulling hierop gesteld dat het college de artikelen 22.2.2 en 22.2.4 van de planvoorschriften onjuist uitlegt. Voor wat betreft de maximaal toegestane hoogte moeten de aanbouw en het hekwerk, als ook genoemde artikelen in samenhang worden bezien. Dit volgt ook uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017 [1] , aldus eiser.
De beoordeling van de grond door de rechtbank
7. In voornoemde uitspraak was onder meer ook de uitleg van het bestemmingsplan “Alkmaar Zuid-West” in relatie tot percelen met het bestemmingsvlak “Wonen” en de aanduiding “terras” het onderwerp van geschil. In de overwegingen 6.1. en 6.2. van die uitspraak is het volgende overwogen:
“6.1. Het college heeft de hiervoor weergegeven planregels aldus uitgelegd dat ter plaatse in het algemeen een aan- en/of uitbouw van 3 m hoog mogelijk wordt gemaakt maar dat, in de situatie dat daarop een dakterras wordt aangelegd, een extra hekwerk van 1,2 m hoog mogelijk wordt gemaakt, gemeten vanaf het dak van de aan- en/of uitbouw. Dit betekent dat het dak van de aan- en/of uitbouw en het hekwerk van het dakterras in laatstgenoemde situatie tezamen maximaal 4,2 m hoog mogen zijn, zo stelt het college.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat die uitleg onjuist is. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de planregels - in onderlinge samenhang bezien - voldoende duidelijk dat artikelonderdeel 22.2.2, aanhef en sub d, de hoofdregel bevat voor de maximaal toegestane bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw zonder dakterras en dat artikelonderdeel 22.2.4, in aanvulling op die hoofdregel, een bijzondere bepaling bevat voor de situatie dat een dakterras wordt gerealiseerd op een aan- en/of uitbouw. Nu de bouwhoogte van het dakterras moet worden gemeten vanaf het dak van de aan- en/of uitbouw, is voldoende duidelijk dat de maximaal toegestane bouwhoogte van het dakterras moet worden opgeteld bij de maximaal toegestane bouwhoogte die in het algemeen geldt voor een aan- en/of uitbouw.
6.2.
In de door [appellant] aangedragen jurisprudentie heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. In die jurisprudentie heeft de Afdeling geoordeeld dat een dakterras geen afzonderlijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, is, maar dat dit moet worden aangemerkt als een onderdeel van een aan- en/of uitbouw. Daarbij heeft de Afdeling zich gebaseerd op de planregels die in de desbetreffende zaken van toepassing waren. Dit neemt niet weg dat een gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan de planregels moet vaststellen die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De genoemde jurisprudentie staat er niet aan in de weg dat een gemeenteraad planregels vaststelt waarin - zoals in de voorliggende situatie - ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte een onderscheid wordt gemaakt tussen een aan- en/of uitbouw zonder dakterras en een aan- en/of uitbouw met een dakterras.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval, ook nadat met toepassing van het afwijkingenbeleid voor de hoogte van aanbouw vergunning is verleend, daarop
binnende planvoorschriften een dakterras met een hekwerk van een meter hoog kan worden gerealiseerd. Er geldt de aanduiding “terras”, en het hekwerk voldoet aan hoogte in artikel 22.2.4 sub b.
Voor eisers benadering, waaruit zou volgen dat de bouwhoogten in artikel 22.2.2, sub d en artikel 22.2.4 sub b (na toepassing van het afwijkingenbeleid voor wat betreft de aanbouw) elkaar in beperkende zin beïnvloeden, is geen aanknopingspunt voorhanden.
Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling volgt dat evenmin, integendeel.
In 6.2 daarvan wordt nu juist benadrukt dat indien een gemeenteraad - als in de voorliggende situatie - in zijn planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte (anders dan in de door appellant aangehaalde zaken met
andereplanregels) een onderscheid maakt tussen een aanbouw zonder dakterras en een aanbouw met dakterras, de maximaal toegestane bouwhoogte van het dakterras moet worden
opgeteldbij de maximaal toegestane hoogte die in het algemeen geldt voor een uitbouw. De bijzondere bepaling voor de bouwhoogte van het dakterras (ten hoogste 1,20 m, gemeten vanaf het dak) wordt gelezen
in aanvullingop de hoofdregel van de bouwhoogte van de aanbouw. Eisers stelling dat een dakterras als onderdeel van een onderliggende aanbouw moet worden aangemerkt, kan gelet op de in dit geval van toepassing zijnde (
andersluidende) planregels dus niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.
8.1.
Uit het vorenstaande volgt dat van de door eiser gestelde strijdigheid met het bestemmingsplan geen sprake is. Voor het opheffen van zo een strijdigheid door middel van het afwijkingenbeleid bestaat dus geen noodzaak, nu artikel 4.2.1 (Dakterrassen en balkons) van het afwijkingenbeleid van de gemeente Alkmaar van februari 2022, dat ziet op het toepassen van de kruimelgevallen zoals bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor, enkel ziet op situaties waarin op grond van het bestemmingsplan
geendakterras of balkon gerealiseerd kan worden. (De cursiveringen hiervoor zijn van de rechtbank.)

Conclusie en gevolgen

9. Eisers grond slaagt niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Besseling, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.