ECLI:NL:RBNHO:2025:6191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
14.010219.00
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een tbs-passant met één jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene die bijna anderhalf jaar als tbs-passant in detentie verblijft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de tbs-termijn met één jaar toegewezen. De betrokkene is sinds 27 augustus 2024 in afwachting van plaatsing in een kliniek voor de hervatting van de verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recent advies van een kliniek beschikbaar is, maar acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen. De betrokkene lijdt aan schizofrenie en heeft een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. De psychiater heeft een laag tot matig risico op delictsrecidive vastgesteld, maar adviseert om de tbs te verlengen en de verpleging voorwaardelijk te beëindigen. De rechtbank oordeelt dat de algemene veiligheid van personen een verlenging van de tbs vereist, gezien het delict waarvoor de tbs is opgelegd, namelijk poging tot doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de tbs met verpleging van overheidswege met één jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige kamer
Parketnummer: 14.010219.00
Uitspraakdatum: 5 juni 2025
Beslissing ex artikel 6:6:10 eerste lid Wetboek van Strafvordering (Sv)
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene]
,
geboren op [geboortedatum en -plaats],
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad (PPC)
hierna: betrokkene,
met één jaar.

1.De procedure

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 mei 2001 is aan de betrokkene de maatregel van
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, wegens,
zakelijk weergegeven, poging tot doodslag.
Voornoemd delict betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De termijn van de terbeschikkingstelling nam een aanvang op 13 juni 2001. De
terbeschikkingstelling is daarna telkens verlengd, de laatste keer bij beslissing
van deze rechtbank van 30 mei 2024 met een periode van één jaar.
Bij beslissing van 8 juni 2017 heeft de rechtbank de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Bij beslissing van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank bevolen dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.
De onderhavige vordering is op 28 april 2025 bij de rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder:
  • een Pro Justitia rapportage ter zake de noodzaak tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, opgemaakt door [naam 1], psychiater, gedateerd 5 maart 2025;
  • een voortgangsverslag TBS van 4 oktober 2024 over de periode 11 mei 2024 tot 11 augustus 2024, opgesteld door [naam 2] en [naam 3], beiden reclasseringswerker bij Leger des Heils, en een voortgangsverslag TBS van 31 oktober 2024 over de periode van 11 augustus 2024 tot 11 oktober 2024, opgesteld door [naam 2], voornoemd, en [naam 4], Unit manager bij Leger de Heils;
  • een emailbericht van [naam 2], voornoemd, gedateerd 18 mei 2025.
Op 22 mei 2025 is de vordering op een openbare terechtzitting behandeld. Betrokkene is gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.T. Kouwenhoven, advocaat te Eindhoven. Verder is de officier van justitie aanwezig.
Van het verhandelde tijdens deze zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2.Het advies van de psychiater

Uit het rapport van de psychiater [naam 1] komt onder meer het volgende naar voren:
Betrokkene lijdt aan schizofrenie, een stoornis in het gebruik van alcohol en een stoornis in het gebruik van cannabis. Voorts bestaat er bij hem een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken.
Zijn gestructureerd klinisch oordeel luidt dat op een driepuntsschaal (laag, matig, hoog) dient te worden gesproken van een laag tot matig risico op nieuw gewelddadig gedrag indien de terbeschikkingstelling van betrokkene mocht worden beëindigd.
Het risico op delictsrecidive, algemene recidive en onttrekking aan voorwaarden is laag tot matig, ook indien betrokkene binnen het kader van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging wordt geplaatst in een nog nader te bepalen instelling voor forensische GGZ.
Betrokkene dient zo spoedig mogelijk te worden opgenomen in een instelling voor forensische GGZ met een gemiddeld beveiligingsniveau. Binnen deze instelling dient betrokkene een behandeling ten deel te vallen die gericht is op het bewerkstelligen van een langdurige abstinentie van middelen en op waarborging van de medicatietrouw van betrokkene, ook op momenten dat het hem goed lijkt te gaan.
Vanuit de kliniek kan opnieuw worden bezien welke mogelijkheden er bestaan voor verdere resocialisatie van betrokkene waarbij de voorkeur van de psychiater uitgaat naar een plaatsing in een kliniek voor reguliere GGZ met een zorgmachtiging (Wet Verplichte GGZ). Zo’n zorgmachtiging lijkt de psychiater noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat betrokkene zijn medicatie blijft innemen en om ervoor te zorgen dat hij zich niet ontijdig aan de behandeling onttrekt.
Op het moment van onderzoek valt betrokkene geen gestructureerd risicomanagement ten deel omdat hij als tbs-passant verblijft in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad binnen het juridische kader van een terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege. Het is van belang dat hem zo’n risicomanagement wel weer snel ten deel zal gaan vallen.
De psychiater acht het wenselijk en raadzaam dat betrokkene zo spoedig mogelijk wordt toegeleid naar een traject dat ertoe moet leiden dat hij op termijn wordt geplaatst in een instelling voor reguliere GGZ binnen het kader van een zorgmachtiging (Wet Verplichte GGZ). Als tussenstap dient dan ten spoedigste het bevel tot verpleging van overheidswege voorwaardelijk te worden beëindigd, zulks uiteraard na een voorafgaand advies in dezen van de reclassering. Nadien kan dan in de loop van het jaar volgend op de eerstkomende verlengingszitting worden onderzocht of het al dan niet verantwoord en mogelijk is om de terbeschikkingstelling te beëindigen en over te gaan op een zorgmachtiging.
De psychiater adviseert om de terbeschikkingstelling van betrokkene te verlengen met één jaar en het bevel tot verpleging voorwaardelijk te beëindigen.

3.Het emailbericht van de reclassering

In het emailbericht van [naam 2] staat onder meer het volgende:
“Met de hervatting van de dwangverpleging is het reclasseringscontact beëindigd.
De reclassering komt pas weer in beeld op het moment dat de kliniek waar betrokkene wordt geplaatst in het kader van een TBS met dwangverpleging van mening is dat de tijd rijp is voor resocialisatie, bijvoorbeeld middels een onderzoek naar de mogelijkheid van een proefverlof, dan wel een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Afhankelijk van de ontwikkelingen, is een onderzoek naar een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging volgend jaar mogelijk aan de orde.”

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van
de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met één jaar. Zij heeft daartoe in het bijzonder naar voren gebracht dat betrokkene geaccepteerd is door FPC de Oostvaarderskliniek en nu wacht op plaatsing in die kliniek. De officier van justitie kan geen indicatie geven wanneer betrokkene in de kliniek kan worden opgenomen. Op dit moment ziet de officier van justitie geen andere mogelijkheid dan de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen met één jaar.

5.Het standpunt van betrokkene

Betrokkene is het niet eens met de vordering van de officier van justitie. Hij wil zo snel als mogelijk zijn eerdere vrijheden weer terug. De raadsvrouw heeft zich, gelet op alle omstandigheden, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en merkt op dat het van groot belang is dat betrokkene zo snel mogelijk geplaatst wordt in de Oostvaarderskliniek en naar een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging toe kan werken.

6.De beoordeling

Betrokkene verblijft bijna anderhalf jaar als tbs-passant in detentie. Sinds de beslissing van 27 augustus 2024 is hij in afwachting van plaatsing in een kliniek voor de hervatting van de verpleging van overheidswege. Om deze reden beschikt de rechtbank niet over een recent opgemaakt advies afkomstig van het hoofd of de directeur van een kliniek noch over recente aantekeningen over de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene. Gelet op het volgende acht de rechtbank zich niettemin – en in afwijking van het bepaalde in artikel 6:6:12 lid 1 Sv – voldoende voorgelicht om op de vordering te kunnen beslissen.
Ter zitting is gebleken dat betrokkene inmiddels is aangemeld en geaccepteerd door FPC Oostvaarderskliniek. Vanwege de wachtlijst bij deze kliniek is onduidelijk per wanneer betrokkene daar kan gaan verblijven. Aanhouding van de behandeling van de vordering om advies van de
beoogdekliniek te krijgen acht de rechtbank niet geïndiceerd, omdat deze kliniek naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog geen onderbouwd advies kan geven met betrekking tot het voortduren van de terbeschikkingstelling van betrokkene.
Het advies van psychiater [naam 1] is inzichtelijk en duidelijk. Uit het advies volgt dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. De psychiater acht het risico op delictsrecidive, algemene recidive en onttrekking aan voorwaarden laag tot matig, ook indien betrokkene binnen het kader van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging wordt geplaatst in een instelling voor forensische GGZ.
Met de psychiater is de rechtbank van oordeel dat betrokkene zo spoedig mogelijk moet worden opgenomen in een instelling voor forensische GGZ met een gemiddeld beveiligingsniveau binnen het juridische kader van een terbeschikkingstelling met een voorwaardelijk beëindigd bevel tot verpleging van overheidswege. Vervolgens kan opnieuw worden bezien welke mogelijkheden er bestaan voor verdere resocialisatie van betrokkene. Op dit moment is een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege echter niet aan de orde. Hiervoor zal eerst in de kliniek waar betrokkene wordt opgenomen in het kader van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moeten blijken dat het resocialisatietraject opnieuw kan worden ingezet.
Gelet op de stukken en dat wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van betrokkene vereist en wel voor de duur van één jaar.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering van de officier van justitie toe en
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [betrokkene]
,met
één jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mrs. C.H. de Jonge van Ellemeet en V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.