ECLI:NL:RBNHO:2025:6192

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
15/031500-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ISD-maatregel met positieve ontwikkelingen in leven verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte had op 29 januari 2025 in Den Helder diverse levensmiddelen weggenomen die toebehoorden aan een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was. De verdachte heeft de diefstal bekend en er zijn geen verweren ten aanzien van het bewijs gevoerd door de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal en heeft geoordeeld dat er sprake is van een stelselmatige dader. De rechtbank heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering, meewerken aan diagnostisch onderzoek en behandeling, en geen verdovende middelen gebruiken. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte positieve ontwikkelingen in haar leven heeft ingezet, zoals het zoeken naar hulp voor haar problemen en het verbeteren van haar woonsituatie. De rechtbank heeft besloten dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet opgelegd wordt, omdat dit de positieve ontwikkelingen zou frustreren en de kans op terugval zou verhogen. De rechtbank heeft de verdachte een kans geboden om haar leven te verbeteren, met de waarschuwing dat bij overtreding van de voorwaarden de onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/031500-25 en 15/081174-24 (tul)
Uitspraakdatum: 22 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
nu gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. A.W. Hoogland, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 januari 2025 te Den Helder diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen verweren ten aanzien van het bewijs gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Het hierna vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarom wordt voor dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2025 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan namens [slachtoffer], van 29 januari 2025 (pagina 5 e.v.)
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
zij op 29 januari 2025 te Den Helder diverse levensmiddelen, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot oplegging van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Aan de maatregel moeten de voorwaarden worden verbonden die tijdens de zitting door de reclassering zijn voorgesteld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen, maar een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een vorm van veelvoorkomende criminaliteit die schade en overlast veroorzaakt bij onder meer ondernemers en winkelpersoneel. De verdachte heeft met haar handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 1 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor winkeldiefstal en daarvoor geldboetes, taakstraffen en (on)voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd kreeg. Er is sprake van een duidelijk delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 april 2025 van GGZ Reclassering Inforsa, opgesteld door reclasseringswerker mevrouw [naam]. In dit advies staat dat financiële en psychische problemen het voornaamste motief lijken voor de diefstal, maar mogelijk speelde ook - net als in het verleden - middelenproblematiek (een harddrugverslaving) een rol. Er zijn problemen op diverse leefgebieden. Ook zijn er aanwijzingen dat de verdachte onvoldoende in staat is om met problemen om te gaan en dat zij emotioneel instabiel is. Gelet op haar zorg mijdende houding in het verleden en haar delictpatroon, heeft de reclassering in het rapport geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte heeft verklaard al voor haar aanhouding vanwege de diefstal op 29 januari 2025 zelf actief hulp te hebben gezocht voor het aanpakken van haar problemen. Dit heeft er inmiddels onder meer toe geleid dat haar ernstig vervuilde woning met hulp van de GGD en familie opgeruimd en schoon is. Nu haar partner de komende tijd niet thuis woont (in verband met een aan hem opgelegde ISD-maatregel) verwacht zij het huishouden ook beter op orde te kunnen houden. Er is reeds contact gelegd met de Voedselbank. Ook heeft zij nu een netwerk waarop zij kan terugvallen, zoals GGD Vangnet en MEE & de Wering maatschappelijk werk. Daarnaast heeft zij zich vanuit detentie aangesloten bij Narcotics Anonymous Nederland (NA) en kan zij bij haar vrijlating rekenen op steun van een buddy via NA. Ook is haar moeder een belangrijke factor, die - anders dan in het verleden - nu ook haar steun aan en vertrouwen in de verdachte heeft uitgesproken. De verdachte heeft benadrukt dat van een zorg mijdende houding geen sprake meer is en dat zij een ander leven wil voor haar en voor haar kinderen. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal ertoe leiden dat zij haar woning verliest. De verdachte heeft de rechtbank gevraagd om te kiezen voor een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] het reclasseringsadvies nader toegelicht. Zij heeft in reactie op wat de verdachte heeft gezegd en naar aanleiding van vragen van de rechtbank verwoord onder welke voorwaarden een voorwaardelijke ISD-maatregel een optie zou kunnen zijn. Eén van de belangrijkste voorwaarden zou moeten zijn dat de verdachte meewerkt aan een diagnostisch onderzoek en dat zij zich (indien nodig) aansluitend laat behandelen. Dat zou ambulante behandeling kunnen zijn, maar als opname geïndiceerd zou zijn is het belangrijk dat de verdachte zich ook daaraan conformeert. Diagnostisch onderzoek is nodig omdat geen concreet plan van aanpak kan worden gemaakt zolang onduidelijk is welke problematiek ten grondslag ligt aan het delictgedrag van de verdachte. De verdachte heeft weliswaar aangegeven nu zeer gemotiveerd te zijn, maar een harddrugverslaving is hardnekkig waardoor het risico bestaat dat zij ondanks alle positieve ontwikkelingen in oude (criminele) patronen zal terugvallen. Deze reeds gezette stappen zijn immers niet alleen kort geleden gezet, maar vooral ook praktisch van aard geweest. Daarnaast zouden als voorwaarden moeten gelden een meldplicht, urinecontroles en dagbesteding. Ook is inzage in haar financiën nodig. De reclassering kan dan in contact treden met de bewindvoerder van de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte gezegd dat zij instemt met al deze voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden wordt voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Allereerst betreft de door de verdachte begane diefstal een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, terwijl het hier bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van die straffen. Gelet op de veelvuldige recidive en de persoonlijke problematiek van de verdachte, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen vereist daarom het opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt verder dat de verdachte voldoet aan de definitie van ‘stelselmatige dader’, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt op basis van het strafblad van de verdachte vast dat zij een ‘zeer actieve veelpleger’ in de zin van voornoemde richtlijn is, omdat er over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen haar zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf. Aan de zogenoemde ‘harde’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel is dus voldaan.
Ook aan de ‘zachte’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Dat wil zeggen dat de rechtbank geen reëel alternatief ziet voor de oplegging van een ISD-maatregel. De rechtbank stelt op basis van het reclasseringsadvies, het strafblad en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte worstelt met diverse problemen op praktisch en psychisch vlak, dat er meerdere recidive verhogende factoren zijn en dat eerdere (al dan niet vrijwillige) interventies niet tot het gewenst resultaat hebben geleid.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of deze maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat de ISD-maatregel een uiterste middel (ultimum remedium) is, dat in beginsel pas wordt toegepast indien eerdere straffen de verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden te recidiveren en alle eerdere hulpverlening niet het gewenste effect heeft gehad.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat, hoewel pril, er positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte zijn ingezet. Ook heeft de verdachte aangegeven dat zij aan de door de reclassering noodzakelijk geachte voorwaarden voor een voorwaardelijke ISD-maatregel wil meewerken. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat de verdachte oprecht gemotiveerd is haar leven nu positief te willen veranderen. Tot slot weegt de rechtbank mee dat de verdachte door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel haar woning zou kwijtraken. Het verlies van haar woning zal de hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen frustreren en de kans op een terugval in middelengebruik en/of crimineel gedrag verhogen.
Vanwege het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een kans geboden moet worden en zal een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen. De verdachte moet zich goed realiseren dat haar hiermee een intensief traject staat te wachten en dat het aan haar is om deze kans aan te grijpen. Indien zij tijdens de proeftijd een strafbaar feit begaat of zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel in onvoorwaardelijke vorm voor de duur van twee jaar worden bevolen.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostisch onderzoek, verplichte ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische behandeling, een drugsverbod en meewerken aan controle op drugsgebruik, het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en inzicht bieden in financiën. De rechtbank stelt de proeftijd vast op twee jaren.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet bij een eventuele tenuitvoerlegging van de maatregel in mindering zal worden gebracht. Als op enig moment tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt besloten, zal de volledige twee jaar nodig zijn om de verdachte optimaal te laten profiteren van de ISD-maatregel, en om de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 maart 2024 in de zaak met parketnummer 15/081174-24 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken. De proeftijd van die voorwaardelijke straf is bepaald op twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 29 maart 2024 aan de verdachte toegestuurd. De proeftijd is ingegaan op 26 maart 2024 en deze was op het moment van het bewezen verklaarde feit nog niet verstreken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Ook de raadsman van de verdachte heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen omdat de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel oplegt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 38p, 310 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsingvan de verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met bevel dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De veroordeelde meldt zich gedurende de proeftijd op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
- De veroordeelde gebruikt gedurende de proeftijd geen verdovende middelen genoemd in lijst I, lijst IA (harddrugs) of lijst II (softdrugs) bij de Opiumwet, tenzij de reclassering toestemming heeft gegeven voor het gebruik. De veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan controles. Dit kunnen zijn urineonderzoek en speekseltest. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welk controlemiddel wordt gecontroleerd.
- De veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek en de noodzakelijk geachte hulpverlening vanuit de reclassering, zolang de reclassering dit in overleg met de behandelaars noodzakelijk acht.
- De veroordeelde laat zich gedurende de proeftijd behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat de veroordeelde voorgeschreven medicatie zal gebruiken. Indien er sprake is van een terugval in middelengebruik/bij overmatig middelengebruik en/of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een kortdurende klinische opname voor detoxificatie/stabilisatie/observatie/diagnostiek/crisisbehandeling noodzakelijk is, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, nadat dit door de rechter is bevolen, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
- De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
- De veroordeelde verstrekt aan de reclassering stukken waaruit blijkt dat zij onder bewind staat (artikel 1:432 Burgerlijk Wetboek) en zij verstrekt aan de reclassering de gegevens van de huidige bewindvoerder. Indien de veroordeelde niet langer onder bewind staat, dan geeft de veroordeelde de reclassering inzicht in haar financiën en schulden. Zo nodig werkt de veroordeelde mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 38p, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/081174-24 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2025.