ECLI:NL:RBNHO:2025:6193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
15/288028-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in huurwoning met gevaar voor goederen en personen, verdachte met paranoïde waanstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2024 brand heeft gesticht in zijn huurwoning te Heerhugowaard. De brandstichting leidde tot gevaar voor zowel de goederen in de woning als voor de levens van de bewoners van het wooncomplex. De verdachte, die lijdt aan een paranoïde waanstoornis, heeft na de brand het pand verlaten zonder de hulpdiensten te waarschuwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere bewoners was te duchten, wat de strafbaarheid van de verdachte heeft verzwaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twintig maanden geëist, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden opgelegd, waarvan acht maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak voor behandeling, en heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/288028-24
Uitspraakdatum: 22 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
nu gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, in elk geval in Nederland in een woning gelegen aan [adres 1] opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een matras, althans een brandbare stof, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de woning en/of de inboedel van voornoemde woning en/of
- de belendende woningen (gelegen in wooncomplex [naam 1]) en/of de inboedels van die woningen gelegen aan [adres 1], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te weten
- de in die belendende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat uit het dossier niet volgt dat sprake is geweest van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Ten aanzien van dat bestanddeel moet de verdachte partieel worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis staan. Ook acht de rechtbank het strafverzwarende bestanddeel van gevaar voor personen bewezen. Dit wordt hierna nader toegelicht.
3.3.2
Nadere bewijsmotivering met betrekking tot gevaar voor anderen
Om te kunnen vaststellen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) was te duchten, is vereist dat dit gevaar ten tijde van de bewezen verklaarde gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte heeft op 7 september 2024 om ongeveer 17:45 uur in zijn woning brand gesticht. De woning betreft een portiekwoning en deze maakt deel uit van een complex met in totaal zes woningen. De woning van de verdachte bevindt zich op de tweede verdieping. De verdachte heeft na de brandstichting het complex verlaten zonder iemand te waarschuwen.
Bij aankomst zagen agenten de ingang van het portiek open staan, rookontwikkeling boven de woning en vlammen uit het dakraam komen. Bij de ontruiming van het complex trof de politie zowel op de begane grond als op de eerste etage bewoners (waaronder kinderen) aan. Bij enkele van de bewoners was behoorlijk wat overtuigingskracht nodig om hen het complex te doen verlaten en te voorkomen dat zij opnieuw hun woning zouden ingaan. De agent is niet doorgelopen naar de tweede verdieping, omdat het een te groot risico werd.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat de brand in het bed zich snel heeft ontwikkeld en dat de ruit van een dakraam schuin boven het bed was gebarsten. Hierna kon een snel ontwikkelende en uitslaande brand ontstaan. Doordat de voordeur tijdens de brand geopend heeft gestaan, is het gehele trappenhuis snel gevuld geraakt met hete brandgassen en rook. De aanwezige bewoners raakten hierdoor ingesloten.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat meerdere bewoners van de naast- en ondergelegen woningen thuis waren op het moment dat de brand uitbrak. Gelet op het tijdstip was dit ook te verwachten. Het was immers tegen zes uur ’s avonds; een tijd dat veel mensen thuis komen uit hun werk. Er was, onder andere doordat de ingang van het portiek open stond, sprake van een snel ontwikkelende en uitslaande brand, waarbij het gehele trappenhuis van het complex zich heeft gevuld met hete, giftige rook. Niet alle bewoners waren zich direct bewust van deze gevaren. Enkel door snel optreden van politie en brandweer zijn alle bewoners ongedeerd gebleven. Gelet op voornoemde vaststellingen, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat ten tijde van de bewezen verklaarde gedraging naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor anderen voorzienbaar was, zodat ook dat strafverzwarende bestanddeel bewezen is.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 7 september 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, in een woning gelegen aan [adres 1] opzettelijk brand heeft gesticht door vuur in aanraking te brengen met een matras, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de woning en de inboedel van voornoemde woning en
- de belendende woningen (gelegen in wooncomplex [naam 1]) en de inboedels van die woningen gelegen aan [adres 1],
en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te weten
- de in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met een proeftijd van drie jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ook heeft de raadsman benadrukt dat het in het belang van de verdachte en de maatschappij is dat de verdachte zo spoedig mogelijk in het kader van de bij een voorwaardelijk strafdeel geadviseerde bijzondere voorwaarden kan starten met de klinische behandeling waar hij inmiddels voor is aangemeld. De raadsman verzoekt daarom om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die bij dat belang aansluit. Ook verzoekt de raadsman om de proeftijd van een voorwaardelijk strafdeel te beperken tot twee jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn huurwoning. Brandstichting is zeer gevaarlijk omdat het tot een oncontroleerbare, gevaarlijke situatie kan leiden met ernstige gevolgen. Dat geldt des te meer nu het hier ging om een portiekwoning die deel uitmaakt van een groter complex met andere woningen, terwijl de bewoners van die woningen op dat tijdstip thuis waren. De verdachte heeft grote schade aangericht aan zijn woning, die eigendom was van een woningbouwvereniging. Daarnaast is er gevaar voor de andere woningen in het complex te duchten geweest, alsmede levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woningen aanwezige personen. Extra kwalijk is dat de verdachte na de brandstichting het pand heeft verlaten zonder mensen te waarschuwen of de hulpdiensten te bellen. Dat de brand niet nog meer schade heeft veroorzaakt en er niemand gewond is geraakt, is alleen te danken aan doortastend ingrijpen van hulpdiensten. Een feit als het onderhavige roept gevoelens van angst en onveiligheid op bij buurtbewoners en leidt tot grote maatschappelijke onrust. Het gaat dus om een ernstig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 1 april 2025. De verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 28 februari 2025, opgesteld en ter zitting toegelicht door de heer D.J. Vinkers, psychiater. Hij concludeert dat bij de verdachte sprake is van een paranoïde waanstoornis. De verdachte is ervan overtuigd dat zijn buurman hem door middel van geluiden en energie probeert lastig te vallen. De verdachte staat niet open voor alternatieve verklaringen en deze overtuiging beïnvloedt zijn functioneren. Daarnaast is er sprake van een (matige) stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. De paranoïde waanstoornis heeft zeker een rol gespeeld bij het ten laste gelegde feit. Ook lijkt het middelengebruik enigszins een rol te hebben gespeeld. De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in een (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ook adviseert hij om de verdachte (als bijzondere voorwaarde) te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis zodat de behandeling kan worden voortgezet en er gezocht kan worden naar een begeleide of beschermde woonvorm. Sinds de verdachte in voorarrest zit, krijgt hij antipsychotica voor zijn waanstoornis. De psychiater verwacht dat de verdachte voldoende gemotiveerd en in staat is om zich aan voorwaarden te houden.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft verder gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 25 maart 2025, opgesteld en ter zitting toegelicht door mevrouw [naam 2]. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen conform het advies van de psychiater, maar heeft wel een kanttekening geplaatst met betrekking tot het afbreukrisico bij een forensisch klinische behandeling. De reclassering acht dit risico reëel, gelet op de problematiek van de verdachte. Mocht de verdachte ten gevolge van zijn waanstoornis besluiten te stoppen met zijn antipsychotica, dan zou dit kunnen leiden tot een behandelimpasse en eventueel een onttrekkingsrisico. Met betrekking tot de geadviseerde opname in een zorginstelling heeft mevrouw [naam 2] ter zitting aangegeven dat de verdachte inmiddels op de zevende plek op de wachtlijst staat bij de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo. Ze heeft van de kliniek vernomen dat verwacht wordt dat er op 22 juni 2025 een plek beschikbaar zal zijn.
De op te leggen straf
De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naast het gevaar voor goederen - dat zich ook heeft verwezenlijkt en heeft geresulteerd in flinke schade - was tevens sprake van gevaar voor personen. Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij het kwalijke van zijn handelen lijkt in te zien en open staat voor hulpverlening. Ook zal de rechtbank het feit in verminderde mate aan de verdachte toerekenen, zoals door de psychiater geadviseerd.
Gelet op het door de reclassering gemiddeld tot hoog ingeschatte recidiverisico acht de rechtbank het voor zowel de verdachte als de maatschappij noodzakelijk dat de verdachte zal worden opgenomen in een zorginstelling en onder de nodige zorg en begeleiding kan toewerken naar een verblijf in een beschermde woonvorm. Een vrijheidsstraf met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden doet recht aan de aard en de ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte. Om dezelfde reden zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel een lange proeftijd verbinden, van drie jaren.
Alles overwegend komt de rechtbank tot een hogere onvoorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat de eis van de officier van justitie lijkt te zijn ingegeven door de wens om de verdachte op de eerst mogelijke datum te laten opnemen in de FPA te Heiloo. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt in het bijzonder de ernst van het feit een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de verdachte na ommekomst van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf alsnog in de FPA te Heiloo, dan wel een soortgelijke instelling, kan worden geplaatst.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft aangeraden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugs- en alcoholverbod.
Gezien het reclasseringsadvies en het rapport van de psychiater houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte - zolang hij nog niet is behandeld - wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 157 Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
drie jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de SVG reclasseringsinstelling in de regio van de forensische klinische afdeling waar de veroordeelde wordt geplaatst. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- De veroordeelde laat zich opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij voorkeur in aansluiting op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- De veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start in aansluiting op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- De veroordeelde verblijft in een instelling voor forensisch beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start in aansluiting op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- De veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
- De veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2025.