6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn huurwoning. Brandstichting is zeer gevaarlijk omdat het tot een oncontroleerbare, gevaarlijke situatie kan leiden met ernstige gevolgen. Dat geldt des te meer nu het hier ging om een portiekwoning die deel uitmaakt van een groter complex met andere woningen, terwijl de bewoners van die woningen op dat tijdstip thuis waren. De verdachte heeft grote schade aangericht aan zijn woning, die eigendom was van een woningbouwvereniging. Daarnaast is er gevaar voor de andere woningen in het complex te duchten geweest, alsmede levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woningen aanwezige personen. Extra kwalijk is dat de verdachte na de brandstichting het pand heeft verlaten zonder mensen te waarschuwen of de hulpdiensten te bellen. Dat de brand niet nog meer schade heeft veroorzaakt en er niemand gewond is geraakt, is alleen te danken aan doortastend ingrijpen van hulpdiensten. Een feit als het onderhavige roept gevoelens van angst en onveiligheid op bij buurtbewoners en leidt tot grote maatschappelijke onrust. Het gaat dus om een ernstig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 1 april 2025. De verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 28 februari 2025, opgesteld en ter zitting toegelicht door de heer D.J. Vinkers, psychiater. Hij concludeert dat bij de verdachte sprake is van een paranoïde waanstoornis. De verdachte is ervan overtuigd dat zijn buurman hem door middel van geluiden en energie probeert lastig te vallen. De verdachte staat niet open voor alternatieve verklaringen en deze overtuiging beïnvloedt zijn functioneren. Daarnaast is er sprake van een (matige) stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. De paranoïde waanstoornis heeft zeker een rol gespeeld bij het ten laste gelegde feit. Ook lijkt het middelengebruik enigszins een rol te hebben gespeeld. De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in een (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ook adviseert hij om de verdachte (als bijzondere voorwaarde) te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis zodat de behandeling kan worden voortgezet en er gezocht kan worden naar een begeleide of beschermde woonvorm. Sinds de verdachte in voorarrest zit, krijgt hij antipsychotica voor zijn waanstoornis. De psychiater verwacht dat de verdachte voldoende gemotiveerd en in staat is om zich aan voorwaarden te houden.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft verder gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 25 maart 2025, opgesteld en ter zitting toegelicht door mevrouw [naam 2]. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen conform het advies van de psychiater, maar heeft wel een kanttekening geplaatst met betrekking tot het afbreukrisico bij een forensisch klinische behandeling. De reclassering acht dit risico reëel, gelet op de problematiek van de verdachte. Mocht de verdachte ten gevolge van zijn waanstoornis besluiten te stoppen met zijn antipsychotica, dan zou dit kunnen leiden tot een behandelimpasse en eventueel een onttrekkingsrisico. Met betrekking tot de geadviseerde opname in een zorginstelling heeft mevrouw [naam 2] ter zitting aangegeven dat de verdachte inmiddels op de zevende plek op de wachtlijst staat bij de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo. Ze heeft van de kliniek vernomen dat verwacht wordt dat er op 22 juni 2025 een plek beschikbaar zal zijn.
De op te leggen straf
De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naast het gevaar voor goederen - dat zich ook heeft verwezenlijkt en heeft geresulteerd in flinke schade - was tevens sprake van gevaar voor personen. Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij het kwalijke van zijn handelen lijkt in te zien en open staat voor hulpverlening. Ook zal de rechtbank het feit in verminderde mate aan de verdachte toerekenen, zoals door de psychiater geadviseerd.
Gelet op het door de reclassering gemiddeld tot hoog ingeschatte recidiverisico acht de rechtbank het voor zowel de verdachte als de maatschappij noodzakelijk dat de verdachte zal worden opgenomen in een zorginstelling en onder de nodige zorg en begeleiding kan toewerken naar een verblijf in een beschermde woonvorm. Een vrijheidsstraf met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden doet recht aan de aard en de ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte. Om dezelfde reden zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel een lange proeftijd verbinden, van drie jaren.
Alles overwegend komt de rechtbank tot een hogere onvoorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat de eis van de officier van justitie lijkt te zijn ingegeven door de wens om de verdachte op de eerst mogelijke datum te laten opnemen in de FPA te Heiloo. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt in het bijzonder de ernst van het feit een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de verdachte na ommekomst van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf alsnog in de FPA te Heiloo, dan wel een soortgelijke instelling, kan worden geplaatst.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft aangeraden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugs- en alcoholverbod.
Gezien het reclasseringsadvies en het rapport van de psychiater houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte - zolang hij nog niet is behandeld - wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.