ECLI:NL:RBNHO:2025:6194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
15/156744-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekpartij tijdens gevecht

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident op 6 mei 2024 te Den Helder, waarbij de verdachte tijdens een gevecht met het slachtoffer, G.A. [naam slachtoffer], een mes hanteerde. De verdachte stak in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer en raakte daarbij een slagader in de bovenarm, wat leidde tot hevig bloedverlies en een noodzakelijke operatie voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, aangezien de verdachte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard door met een mes te steken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de verdachte de confrontatie had opgezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/156744-24
Uitspraakdatum: 22 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
laatst opgegeven adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Demirer, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Beschuldiging

Op 6 mei 2024 heeft er een gevecht plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer]). De verdachte zou daarbij een of meerdere stekende bewegingen hebben gemaakt met een mes. Hij wordt beschuldigd van een poging tot doodslag van [naam slachtoffer] (primair). Als dat niet kan worden bewezen, wordt hem zware mishandeling van [naam slachtoffer] verweten (subsidiair). Voor het geval dat laatste ook niet kan worden bewezen, wordt de verdachte poging tot zware mishandeling van [naam slachtoffer] verweten (meer subsidiair).
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
primair:
hij, op of omstreeks 6 mei 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes een of meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt en/of die [naam slachtoffer] daarbij (doordat die [naam slachtoffer] zijn bovenlichaam tijdig wegdraaide) in de bovenarm heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 6 mei 2024 te Den Helder aan G.A. [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steek- en/of snijwonden in de (boven)arm, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] met een mes in het (boven)arm te steken;
meer subsidiair:
hij, op of omstreeks 6 mei 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes een of meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt en/of die [naam slachtoffer] daarbij (doordat die [naam slachtoffer] zijn bovenlichaam tijdig wegdraaide) in de bovenarm heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [naam slachtoffer]. Er is namelijk te weinig informatie om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van het handelen van de verdachte. Ook van zware mishandeling moet de verdachte worden vrijgesproken. Ten eerste is onduidelijk welk letsel [naam slachtoffer] precies heeft opgelopen en hoe zijn herstel is verlopen. Er is daarom niet komen vast te staan dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ten tweede was het opzet van de verdachte niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte moet om die laatste reden ook van de poging tot zware mishandeling worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Inleiding
Op 6 mei 2024 heeft een steekincident plaatsgevonden waarbij [naam slachtoffer] een steekwond heeft opgelopen in de linker bovenarm (aan de kant van de borstkas). Als gevolg daarvan is een slagader geraakt en is [naam slachtoffer] hevig bloedend naar het ziekenhuis afgevoerd. Tijdens het onderzoek naar het incident heeft de verdachte aangegeven dat hij degene is geweest die [naam slachtoffer] met een mes heeft verwond. De rechtbank komt tot de conclusie dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is. Dat legt de rechtbank hierna uit.
Feitenvaststelling
De verdachte is op 6 mei 2024 langs [naam slachtoffer] gefietst, die op dat moment voor zijn huis zat. De verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en heeft een middelvinger naar [naam slachtoffer] opgestoken. [naam slachtoffer] heeft hierop iets naar de verdachte geroepen. De verdachte heeft zich toen omgedraaid en er is een woordenwisseling ontstaan tussen de twee.
Op enig moment zijn beiden het huis binnengegaan, waar een fysiek gevecht is ontstaan. Bij dat gevecht heeft [naam slachtoffer] de verdachte in een nekklem genomen. Een aantal mensen, waaronder [naam 1] en [naam 2], is vervolgens het huis binnengekomen en heeft de twee uit elkaar gehaald. [naam slachtoffer] werd in het deel van de woning bij de sofa gezet en de verdachte bij het keukenblok, met enkele meters afstand tussen hen. Beiden werden tegengehouden door omstanders om te voorkomen dat zij weer de confrontatie op zouden zoeken.
De verdachte heeft vervolgens uit de keuken een mes van ongeveer 30 centimeter gepakt. Hij hield het mes voor zich en wilde [naam slachtoffer] aanvallen. Omstanders hebben geprobeerd om het mes af te pakken en de verdachte tegen te houden, maar dat is niet gelukt. De verdachte is met het mes in de richting van [naam slachtoffer] gelopen. [naam slachtoffer] heeft een stoel gepakt en hield die stoel voor zich. Uiteindelijk heeft de verdachte met het mes een steekbeweging richting het bovenlichaam van [naam slachtoffer] gemaakt waarbij hij de binnenkant van de linker bovenarm van [naam slachtoffer] heeft geraakt. Het steken heeft in het midden van de ruimte plaatsgevonden, een aantal meter vanaf het keukenblok in de richting van de sofa. Dat leidt de rechtbank af uit de foto’s waarop bloedspetters in het midden van de ruimte te zien zijn en niet bij het keukenblok.
Opzet op de dood
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarbij kan het gaan om vol opzet of voorwaardelijk opzet. Van vol opzet is sprake als de verdachte bewust uit was op de dood van het slachtoffer. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een ander dodelijk letsel zou toebrengen. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de hierboven vastgestelde feiten volgt dat de verdachte naar [naam slachtoffer] toe is gelopen en eenmaal met een groot mes heeft gestoken in de richting van het bovenlichaam van [naam slachtoffer]. Op dat moment was sprake van een chaotische, snel veranderende situatie. Er was immers een fysiek conflict gaande tussen de verdachte en [naam slachtoffer] waar ook anderen zich mee bemoeiden. Daarnaast verkeerde de verdachte blijkens het resultaat van de ademanalyse (655 µg ethanol per liter uitgeademde lucht) flink onder invloed van alcohol. Onder die omstandigheden kon geen sprake zijn van een gecontroleerde steekbeweging. In de medische stukken is vastgesteld dat [naam slachtoffer] een diepe steekwond van drie tot vier centimeter heeft opgelopen. De rechtbank leidt daaruit af dat door de verdachte met kracht is gestoken. Door in een dergelijke situatie met een groot mes een krachtige steekbeweging te maken richting het bovenlichaam van [naam slachtoffer], was er een aanmerkelijke kans dat de verdachte een groot bloedvat of vitale organen van [naam slachtoffer], zoals het hart zou raken. Het behoeft geen betoog dat het risico op een dodelijke afloop dan groot is. De verdachte heeft uiteindelijk een slagader geraakt, wat tot veel bloedverlies en een noodzakelijk operatief ingrijpen heeft geleid. Zonder (tijdig) medisch ingrijpen, was het overlijden van [naam slachtoffer] een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De gedraging van de verdachte heeft dus een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [naam slachtoffer] in het leven geroepen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging leidt de rechtbank af dat de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer] bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 6 mei 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes een steekbeweging in de richting van het bovenlichaam van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt en die [naam slachtoffer] daarbij in de bovenarm heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De verdachte moest zich verdedigen tegen [naam slachtoffer], die net een nekklem bij hem had aangelegd en hem vuistslagen op zijn hoofd had gegeven. Als de rechtbank vindt dat de verdachte te ver is gegaan in zijn zelfverdediging, is volgens de verdediging in ieder geval sprake van noodweerexces. Het geweld van [naam slachtoffer] leidde bij de verdachte tot een ‘verdedigingsinstinct’ waarin hij in paniek naar het mes heeft gegrepen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. De aanval van [naam slachtoffer] waar de verdediging zich op beroept, was immers al voorbij op het moment dat de verdachte een mes pakte en [naam slachtoffer] daarmee stak. Voor het geval dat de stoel die [naam slachtoffer] vasthad moet worden gezien als een aanval, is het gebruik van een mes disproportioneel volgens de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van de verdachte – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uitgaande van de feiten zoals de rechtbank die onder 3.3.2 heeft vastgesteld, komt de rechtbank tot de conclusie dat de gedraging van de verdachte in de kern als aanvallend moet worden gezien. Het conflict begon met het opsteken van de middelvinger door de verdachte. [naam slachtoffer] riep vervolgens iets naar hem, waarna de verdachte omkeerde en met [naam slachtoffer] de woning in ging. Hieruit blijkt dat de verdachte de confrontatie met [naam slachtoffer] opzocht. Eenmaal in de woning ontstond een fysiek gevecht dat door derden is beëindigd. Ook daarna wilde de verdachte nog steeds met [naam slachtoffer] in gevecht. Omstanders probeerden de verdachte tegen te houden en probeerden tevergeefs het mes van hem af te pakken. De verdachte is op [naam slachtoffer] afgelopen met het mes en heeft [naam slachtoffer] gestoken. Deze gedragingen van de verdachte kunnen in de ogen van de rechtbank niet als verdedigend maar alleen als aanvallend worden aangemerkt. De omstandigheid dat [naam slachtoffer] een stoel heeft gepakt en die stoel voor zich hield, alsmede de omstandigheid dat [naam slachtoffer] eerder tijdens het gevecht in een andere ruimte de verdachte in een nekklem heeft gehouden, doen aan het voorgaande niet af.
Omdat de rechtbank de gedragingen van de verdachte als aanvallend kwalificeert en er aldus geen sprake is van een noodweersituatie, komt aan de verdachte geen beroep op noodweer(exces) toe. Daarom zal de rechtbank beide verweren verwerpen.
Er zijn verder ook geen omstandigheden aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken of waardoor de strafbaarheid van de verdachte zou zijn uitgesloten. Daarom is het bewezen verklaarde strafbaar en is de verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft in een vechtpartij onder invloed van alcohol een groot mes gepakt en [naam slachtoffer] in de binnenkant van zijn linker bovenarm gestoken. Hierbij heeft hij een slagader en een zenuw geraakt. [naam slachtoffer] heeft veel bloed heeft verloren. In het ziekenhuis heeft [naam slachtoffer] een operatie moeten ondergaan. Naderhand heeft hij nog lang complicaties ondervonden als gevolg van het letsel. Zo heeft hij nog lang weinig gevoel in zijn linkerhand gehad, had hij motorische problemen, zwellingen en verkleuringen en heeft hij een groot litteken opgelopen. Uit de op zitting overhandigde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [naam slachtoffer] als gevolg van de steekwond pijn heeft gehad en dat hij bang is geweest dat hij het niet zou overleven. Zijn beroep en dagelijkse taken zoals eten klaar maken en kleding wassen kon hij niet meer zelf. Dat hij zijn dochter niet meer kan optillen doet hem veel verdriet. De verdachte heeft dit veroorzaakt en dat rekent de rechtbank hem aan. De rechtbank neemt echter ook mee dat de verdachte niet bewust uit was op de dood van [naam slachtoffer] en dat zijn handelen onderdeel was van een samenloop van omstandigheden waarbij er ook geweld richting de verdachte werd gebruikt.
Strafsoort
De aard en ernst van het strafbare feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 1 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft verder gelet op de reclasseringsrapporten van 10 mei 2024 en 20 januari 2025. Daaruit blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor toezicht of begeleiding in het kader van een eventuele veroordeling.
Conclusie
Voor de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte strafonderbreking wordt verleend als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een Redstone keukenmes (goednummer PL1100-2024096897-1602490) moet worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Dat is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 19.857,11 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit reiskosten gemaakt voor afspraken in het ziekenhuis, huishoudelijke hulp die de benadeelde partij heeft moeten inschakelen en een daggeldvergoeding voor verblijf in het ziekenhuis.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten en kosten voor huishoudelijke hulp onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige gestelde schade is volgens de officier van justitie toewijsbaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak primair het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In het geval van een veroordeling heeft de verdediging de rechtbank verzocht over te gaan tot matiging van de immateriële schade en de materiële schadepost huishoudelijke hulp.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt voldoende dat de verdachte een dag in het ziekenhuis heeft moeten verblijven voor een operatie. De gevorderde daggeldvergoeding van € 35,- zal de rechtbank dan ook toewijzen. De rechtbank acht verder voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij drie maanden huishoudelijke hulp heeft moeten inschakelen en zal conform de door de benadeelde partij aangehaalde richtlijn huishoudelijke hulp van de letselschaderaad uit 2023 € 78,- per week toewijzen. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 936,-. Dat ook in de periode daarna huishoudelijke hulp nodig was acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat de hoogte van de reiskosten onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt om het ziekenhuis te bezoeken, maar op basis van de aangeleverde stukken blijkt niet op welke dagen de benadeelde partij naar medische afspraken is gereisd en ook niet tussen welke plaatsen er is gereisd. Er is dermate weinig informatie beschikbaar dat de rechtbank ook niet kan schatten hoeveel reiskosten zijn gemaakt. Ten aanzien van de reiskosten en de huishoudelijke hulp die drie maanden te boven gaat zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Verder heeft de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde fysiek letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek is er dan recht op vergoeding van immateriële schade. Gelet op de aard van het letsel en gelet op de schadevergoedingen die in andere – tot op zekere hoogte vergelijkbare – strafzaken zijn opgelegd komt de rechtbank vergoeding tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij [naam slachtoffer], als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 287 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten het Centraal Orgaan opvang asielzoekers van:
1. STK Mes (omschrijving: Redstone keukenmes, goednummer PL1100-2024096897-1602490).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.971,-, bestaande uit € 971,- als vergoeding voor de materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.971,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2025.