ECLI:NL:RBNHO:2025:6339

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11456473 \ CV EXPL 24-8936
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de ergrens met bewijsopdracht voor bezit en getuigenverhoor ter plaatse

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2025, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eisers] en [gedaagden], over de juridische erfgrens tussen hun percelen. De eisende partijen, [eisers], zijn sinds 15 maart 2023 eigenaar van een woning, terwijl de gedaagde partijen, [gedaagden], sinds januari 2018 eigenaar zijn van een aangrenzende woning. De partijen hebben in overleg besloten om de bestaande erfafscheiding te verwijderen en een nieuwe schutting te plaatsen. Echter, er is onenigheid ontstaan over de exacte ligging van de erfgrens, die volgens de kadastrale gegevens niet overeenkomt met de feitelijke situatie. De eisende partijen vorderen dat de kadastrale erfgrens als juridische erfgrens wordt erkend, terwijl de gedaagde partijen stellen dat de erfgrens door verjaring is gewijzigd.

De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de feitelijke situatie en de erfafscheiding in de afgelopen twintig jaar. De rechter heeft [gedaagden] opgedragen bewijs te leveren van hun stelling dat de erfafscheiding gedurende deze periode op de door hen beschreven manier heeft bestaan. Dit bewijs zal worden geleverd door middel van een gerechtelijke plaatsopneming (descente) en een getuigenverhoor ter plaatse, waarbij de rechter en de griffier aanwezig zullen zijn. De partijen moeten ook aanwezig zijn om hun stellingen te onderbouwen en te onderzoeken of er overeenstemming kan worden bereikt. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na de plaatsopneming en het getuigenverhoor.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11456473 \ CV EXPL 24-8936
Tussenvonnis van 11 juni 2025
in de zaak van

1.1. [eiser 1],

te [plaats],
2.
[eiser 2],
te [plaats],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. D.E.J. Maes,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [plaats],
2.
[gedaagde 2],
te [plaats],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. L.W. van de Wetering.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 18 december 2024;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het bericht met producties van [gedaagden];
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn directe buren van elkaar.
2.2.
[eisers] zijn sinds 15 maart 2023 eigenaar van de woning aan de [straat] [nummer 1] te [plaats] (hierna: nr. [nummer 1]). [gedaagden] zijn sinds januari 2018 eigenaar van de woning aan de [straat] [nummer 2] te [plaats] (hierna: nr. [nummer 2]).
2.3.
De tuin van [gedaagden] is gelegen naast en aan de onderzijde van de tuin van [eisers]
2.4.
Partijen hebben in overleg besloten de aanwezige erfafscheiding (waaronder een oude houten schutting en een betonnen muurtje) te verwijderen en gezamenlijk tussen de beide percelen een nieuwe schutting te plaatsen.
2.5.
Op 22 februari 2024 heeft een erfgrensreconstructie door het kadaster plaatsgevonden.
2.6.
De kadastrale erfgrens komt niet overeen met de plek waarop de oude erfafscheiding stond.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen ook de juridische erfgrens is;
[gedaagden] te veroordelen om mee te werken aan het oprichten van een mandelige schutting op de erfgrens tussen beide percelen en de helft van de kosten hiervoor te dragen;
[gedaagden] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de grens tussen de percelen door verjaring is gewijzigd en dat de nieuwe juridische grens als volgt loopt: vanaf de woning van [gedaagden] onder de betonnen schutting, in het verlengde daarvan onder de houten schuttingdelen die tijdelijk zijn geplaatst, vanaf het einde van die houten schuttingdelen loopt de grens achter de coniferen langs de schuur op een afstand van 30 centimeter. Bij het einde van de schuur gaat de grens de hoek om waarbij de grens zich bevindt op 75 centimeter van de schuur en loopt de grens in een rechte lijn naar achteren;
[eisers] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
4.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
In geschil is of de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen samenvalt met de kadastrale erfgrens.
4.3.
[gedaagden] stellen dat de kadastrale erfgrens door bevrijdende verjaring niet meer de juridische erfgrens is. Volgens [gedaagden] heeft er altijd een fysieke afbakening op de plek van de feitelijke erfgrens gestaan. De rechtsvoorgangers van [gedaagden] hebben de grond aan hun kant van de afscheiding(en) (waarop onder meer de coniferen en de grote els staan) meer dan twintig jaar onafgebroken in bezit gehad en zijn daarvan door bevrijdende verjaring eigenaar geworden, aldus [gedaagden]
4.4.
[eisers] betwisten dat sprake is van verjaring. Zij stellen dat er ten tijde van de aankoop van het perceel geen erfafscheiding aanwezig was aan de achterzijde van het perceel. Er was ook geen erfafscheiding aanwezig op het laatste stuk van de zijkant. Voor zover er al een erfafscheiding heeft gestaan, is deze in de loop der jaren vervangen geweest. Volgens [eisers] valt daardoor niet meer vast te stellen hoe de feitelijke erfgrens liep. Bovendien kan een gaashekwerk niet worden aangemerkt als een wettelijke erfafscheiding, aldus [eisers]
Juridisch kader
4.5.
Voor het verkrijgen van eigendom van een registergoed door bevrijdende verjaring is een onafgebroken bezit van twintig jaar vereist. [1] Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. [2] Dat wil zeggen dat de feitelijke macht over een goed wordt uitgeoefend met de pretentie rechthebbende te zijn. Voor inbezitneming van een goed zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend. De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat deze naar verkeersopvattingen het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. De vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, moet worden beantwoord naar de verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf.
Bezit door [gedaagden]
4.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van bezit hebben [gedaagden] het volgende aangevoerd. Tegen de gevel van de woning van [gedaagden] staat een betonnen muurtje. Daartegenaan stond een houten schutting. Deze schutting liep achter de coniferen langs en ging daarna over in een gaashekwerk. Het gaashekwerk liep tussen de els en het groene schuurtje van de buren door, op circa 30 centimeter afstand van het schuurtje. Na het schuurtje ging het gaashekwerk over in een lage schutting, die de hoek om ging en zich vervolgens in een rechte lijn naar achteren voortzette, op ongeveer 75 centimeter afstand van het schuurtje. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [gedaagden] verklaringen van de rechtsvoorgangers van beide partijen overgelegd. De rechtsvoorgangers van [eisers] (de heer en mevrouw [betrokkene 1]) zijn in het huis (nr. [nummer 1]) opgegroeid en verklaren dat er in ieder geval sinds 1979 op de door (de gemachtigde van) [gedaagden] aangewezen plekken een schutting en een gaashekwerk tussen de percelen heeft gestaan. De schutting is tussendoor vervangen geweest, maar volgens [betrokkene 1] altijd op dezelfde plek teruggeplaatst. De rechtsvoorganger van [gedaagden], de heer [betrokkene 2], heeft dit beaamd. [betrokkene 2] heeft het perceel in 1980 gekocht van zijn vader, die in 1974 eigenaar werd.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat bij grensgeschillen tussen buren van inbezitneming in de regel sprake is indien de erfafscheiding afwijkend van de juridische grens wordt geplaatst of verplaatst en de strook van de buurman een eenheid vormt met het perceel van de gebruiker. Het omheinen van grond wordt als een teken van exclusiviteit aangemerkt en is daarmee een belangrijke indicatie van bezit. Ook een gaashekwerk kan in beginsel zorgen voor voldoende exclusiviteit. Als de hiervoor door [gedaagden] beschreven situatie daadwerkelijk heeft bestaan, dan is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake geweest van ondubbelzinnig en openbaar bezit van de betwiste strook grond door (de rechtsvoorganger(s)) van [gedaagden]
4.8.
Vastgesteld moet worden of, en zo ja, hoe lang, de door [gedaagden] beschreven situatie heeft bestaan. [eisers] hebben gemotiveerd betwist dat toen zij in 2023 op nr. [nummer 2] kwamen wonen overal op het perceel een duidelijke erfafscheiding zichtbaar was. Ter zitting is duidelijk geworden dat het partijen vooral gaat om de grond rondom de grote els. Deze boom is voor beide partijen erg belangrijk. De kantonrechter merkt op dat [betrokkene 1] wisselend heeft verklaard over de vraag op wiens perceel de grote boom staat. [eisers] hebben een whatsappbericht in het geding gebracht waaruit blijkt dat [betrokkene 1] in juli 2023 aan hen heeft verklaard dat ‘de boom’ op hun grond staat.
4.9.
Het is de kantonrechter op basis van de overgelegde stukken, foto’s en filmpjes niet duidelijk hoe de erfafscheiding, met name rond de grote boom, de afgelopen twintig jaar exact heeft gelopen. Ook is niet vast te stellen of de erfafscheiding gedurende die periode steeds op dezelfde plek heeft gestaan. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van bezit en verjaring, moet hier naar het oordeel van de kantonrechter meer duidelijkheid over komen.
Bewijsopdracht en vervolg
4.10.
Omdat [gedaagden] zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen ingenomen stellingen, is het aan hen om bewijs van die stellingen te leveren. [gedaagden] hebben een concreet bewijsaanbod gedaan, meer in het bijzonder door het horen van de heer en mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] als getuigen. [gedaagden] zullen tot dat getuigenbewijs worden toegelaten. De kantonrechter acht het wenselijk om de getuigen ter plaatse te horen teneinde zich een beter beeld te kunnen vormen van de feitelijke situatie.
4.11.
De kantonrechter zal daartoe een gerechtelijke plaatsopneming (descente) met aansluitend een getuigenverhoor ter plaatste gelasten. Partijen dienen daarbij met hun gemachtigden aanwezig te zijn om inlichtingen te kunnen geven, om stellingen nader te onderbouwen en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
de vordering en de tegenvordering
5.1.
draagt [gedaagden] op om te bewijzen dat de onder randnummer 4.6. beschreven situatie ter plaatse van de betwiste strook grond gedurende (tenminste) twintig jaar heeft bestaan;
5.2.
beveelt een plaatsopneming en bezichtiging, door mr. H.A. Pott Hofstede, vergezeld van de griffier, op de percelen gelegen aan de adressen [straat] [nummer 1] en [straat] [nummer 2] te [plaats], op een door de kantonrechter vast te stellen datum en tijd;
5.3.
bepaalt dat de partijen daarbij in persoon aanwezig moeten zijn;
5.4.
bepaalt dat het getuigenverhoor direct aansluitend aan de plaatsopneming zal plaatsvinden ten overstaan van mr. H.A. Pott Hofstede, op het perceel van beide partijen, [straat] [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats];
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 9 juli 2025voor het opgeven van de verhinderdagen van
de partijen, hun gemachtigden en de getuigenin de maanden
julitot en met
oktober, waarna dag en uur van de plaatsopneming en het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat na de vaststelling van de datum en het tijdstip van de plaatsopneming en het getuigenverhoor dit in beginsel niet zal worden gewijzigd;
5.7.
bepaalt dat het proces-verbaal binnen vier weken na de plaatsopneming en het getuigenverhoor aan partijen moet zijn verstrekt;
5.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen op een dag die na afloop van de plaatsopneming en het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 3:105 lid 1 en artikel 3:306 BW.
2.Artikel 3:107 lid 1 BW.