ECLI:NL:RBNHO:2025:6391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
23-7048
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek tegen derde-partij wegens overtredingen omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen door derde-partij beoordeeld. Eisers, eigenaren van recreatiewoningen op een park in Warmenhuizen, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen verzocht om handhavend op te treden tegen derde-partij, die volgens hen de voorschriften van de verleende omgevingsvergunning overtreedt. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte eisers niet in kennis heeft gesteld van de controles die in 2023 zijn uitgevoerd, maar ziet hierin geen reden om het bestreden besluit te vernietigen, omdat eisers niet zijn benadeeld. De rechtbank concludeert dat de controles representatief zijn en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, maar het college wordt wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7048

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1]en
[eiser 2], beiden uit [woonplaats 1] , en
[eiser 3], uit [woonplaats 2] , eisers
gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, het college,
gemachtigde: mr. J. Schouten, ambtenaar ten stadhuize.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V., uit [plaats] ,
gemachtigde: mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen de overtredingen die derde-partij ( [derde-partij] ) volgens eisers heeft begaan en begaat. Het gaat volgens eisers om overtredingen van de aan [derde-partij] verleende omgevingsvergunning van 16 mei 2019, zoals gewijzigd en aangevuld door de rechtbank in de uitspraak van 26 juli 2023 [1] . Het (aanvankelijke) verzoek om handhavend op te treden hebben eisers op 5 september 2019 gedaan.
2. In het besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eisers afgewezen.
3 In het besluit van 7 mei 2020 heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit deels ongegrond verklaard en deels gegrond. Het primaire besluit is gehandhaafd en de motivering is aangevuld. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 [2] gegrond verklaard, omdat de afwijzing van het handhavingsverzoek onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 7 mei 2020 vernietigd voor zover het de vraag betreft of vergunningvoorschriften zijn overtreden en bepaald dat het college in zoverre binnen twaalf weken opnieuw op het bezwaar van eisers diende te beslissen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen. Tegen deze uitspraak hebben partijen geen hoger beroep ingesteld.
5. Bij besluit van 16 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college opnieuw op het bezwaar van eisers beslist. Het college is, onder aanvulling van de motivering, bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven.
6. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
7. [derde-partij] heeft schriftelijk daarop gereageerd.
8. Van het college is een verweerschrift ontvangen, gedateerd 16 januari 2025.
9. De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 2] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van [derde-partij] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
10.1
Eisers zijn eigenaar en gebruikers van de (recreatie)woningen op het recreatiepark [recreatiepark] met de adressen [recreatiepark] [nummers] in Warmenhuizen.
10.2
[derde-partij] huurt al meerdere jaren het perceel dat grenst aan de percelen waarop de recreatiewoningen staan. Dat perceel is eigendom van [bedrijf] B.V. en ligt aan de noordzijde tegen het recreatiepark [recreatiepark] aan. Dit door [derde-partij] gehuurde perceel is meer dan 2.000 vierkante meter groot en wordt door [derde-partij] gebruikt voor de opslag van bouwmateriaal. Daarnaast is op het perceel kantoorruimte aanwezig die [derde-partij] gebruikt voor projectontwikkeling. Het adres van deze vestiging van [derde-partij] is [adres 1] te Warmenhuizen. Het hoofdkantoor van [derde-partij] is ook gevestigd in Warmenhuizen maar op een andere locatie, te weten [adres 2] te Warmenhuizen.
10.3
Eisers hebben het college bij brief van 5 september 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen [derde-partij] omdat volgens hen [derde-partij] de voorschriften zoals opgenomen in de aan haar op 16 mei 2019 verleende omgevingsvergunning overtreedt. [3] Eisers stellen daarvan (geluids)overlast te ervaren. Deze overlast wordt met name veroorzaakt door:
- oud ijzer dat in strijd met de voorschriften van de vergunning wordt gestort in de bakken;
- stemverheffing door de werknemers op het terrein;
- werkzaamheden die plaatsvinden op tijdstippen waarop dat niet mag;
- verkeersbewegingen die plaatsvinden buiten de toegestane tijden;
- werkzaamheden in de loodsen, als de deuren niet gesloten zijn;
- werkzaamheden die extra lawaai maken maar niet in de loodsen plaatsvinden.
10.4
De toezichthouder van het Cluster toezicht en handhaving van de gemeente (de toezichthouder) heeft bij het terrein van [derde-partij] controles uitgevoerd op:
- 24 juli 2019 om 06.45 uur;
- 25 juli 2019 om 09.20 uur;
- 3 september 2019 om 14.50 uur;
- 5 september 2019 om 13.20 uur;
- 11 september 2019 om 15.00 uur;
- 12 september 2019 om 13.30 uur.
Tijdens deze controles heeft hij geen overtredingen van de voorschriften verbonden aan de verleende omgevingsvergunning geconstateerd.
10.5
Het college heeft in het primaire besluit van 31 oktober 2019 daarom aangegeven dat geen aanleiding bestaat om op dat punt handhavend op te treden. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
10.6
De bezwaaradviescommissie van de gemeente Schagen (de commissie) heeft het college vervolgens op 20 april 2020 geadviseerd om het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en alsnog een besluit te nemen op het onderdeel van het handhavingsverzoek dat ziet op de gestelde overschrijding van het geluidsniveau. Het college had op dat onderdeel volgens de commissie nog geen besluit genomen. Ook heeft het college volgens de commissie nog onvoldoende controles uitgevoerd om vast te stellen of [derde-partij] aan de vergunningvoorschriften voldoet.
10.7
Na het advies van de commissie heeft de toezichthouder een aantal aanvullende controles uitgevoerd op het terrein van [derde-partij] namelijk op:
- 23 april 2020 om 06.35 uur;
- 23 april 2020 om 08.30 uur;
- 28 april 2020 om 06.50 uur;
- 30 april 2020 om 19.20 uur.
Tijdens deze controles zijn geen overtredingen van vergunningvoorschriften geconstateerd.
De uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2023
11. De rechtbank heeft in genoemde uitspraak kort samengevat voor zover dat ziet op het besluit om niet handhavend tegen overtreding van vergunningvoorschriften op te treden overwogen dat:
- onvoldoende is gemotiveerd waarom op basis van het door eisers overgelegde beeldmateriaal niet is aangenomen dat overtredingen hebben plaatsgevonden;
- het college in het door eisers gemaakte beeldmateriaal aanleiding had moeten zien tot nader onderzoek;
- het college de in de vergunningvoorschriften opgenomen geluidsnorm van maximaal 55 dB op de erfgrens wel kon meten en dit ten onrechte heeft nagelaten.
Het nu bestreden besluit
12.1
Uit het bestreden besluit blijkt dat het college nader onderzoek heeft laten doen door zijn toezichthouder naar overtreding van de vergunningvoorschriften op:
- 6 september 2023 (van 9.45 tot 10.05 uur);
- 11 september 2023 (van 7.40 tot 8.15 uur);
- 12 september 2023 (van 14.00 tot 14.25 uur);
- 13 september 2023 (van 11.00 tot 11.30 uur).
Bij genoemde controles zijn volgens het college geen overtredingen geconstateerd.
12.2
In het bestreden besluit heeft het college voorts overwogen dat nader geluidsonderzoek is verricht door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (de omgevingsdienst), naar de naleving van het vergunningvoorschrift “werkzaamheden die extra lawaai veroorzaken, zoals het gebruik van machines, worden niet voor 08:00 uur uitgevoerd en vinden plaats in de aanwezige loodsruimten: maximaal 55 dB op de erfgrens.”
Er zijn op
- 5 september 2023 tussen 10.30 en 12.00 uur;
- 6 september 2023 tussen 14.00 en 15.30 uur;
- 8 september 2023 tussen 15.15 en 16.15 uur;
metingen verricht, en daaruit is gebleken dat genoemd geluidsvoorschrift op genoemde data en tijdstippen niet werd overschreden.
12.3
In het bestreden besluit is tevens opgenomen dat op het door eisers overgelegde beeldmateriaal één overtreding is te zien, maar dat het overgelegde beeldmateriaal niet mag worden gebruikt als bewijs voor een overtreding. Volgens het college is het bewijs onrechtmatig verkregen nu daarop een medewerker van [derde-partij] te zien is, terwijl voor deze verwerking van persoonsgegevens geen grondslag bestaat. Toch heeft het college naar aanleiding van het beeldmateriaal nieuwe controles laten doen, maar daaruit is niet gebleken van overtredingen.
12.4
Het college handhaaft daarom het standpunt dat van overtredingen geen sprake is en dat het handhavingsverzoek daarom terecht is afgewezen.
Het beroep
13. Volgens eisers kan de weigering om handhavend op te treden nog steeds de toetsing in rechte niet doorstaan - kort samengevat - omdat:
a - voorafgaand aan het bestreden besluit geen stukken aan eisers zijn overgelegd van de in 2023 uitgevoerde controles. Eisers hebben daarom pas in beroep kennis kunnen nemen van de stukken over de in 2023 uitgevoerde controles en hebben dus niet voorafgaande aan het bestreden besluit kunnen verifiëren of de controles deugdelijk zijn uitgevoerd en niet kunnen verifiëren of het aantal controles en de aard van die controles voldoende grondslag vormen voor de conclusies die het college daaraan heeft verbonden;
b - er vermoedelijk niet is gecontroleerd op de voorschriften die de rechtbank in de procedure tegen de verlening van de omgevingsvergunning daaraan heeft toegevoegd;
c - de uitgevoerde controles niet representatief zijn;
d - het bewijs dat met de gemaakte beelden is geleverd, ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Die beelden zijn in de eerdere procedure over het handhavingsverzoek als bewijs geaccepteerd en er is met de beelden objectief bewijs geleverd van een overtreding: het gooien van ijzer in bakken. Voor de meeste overtredingen konden eisers geen sluitend bewijs leveren, maar dat is volgens eisers ook niet nodig om te besluiten om tot handhaving over te gaan.
Beoordeling beroepsgronden
Beoordeling beroepsgrond a
14.1
De rechtbank volgt eisers in de stelling dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om voor het bestreden besluit te reageren op de rapporten van de controles die hebben plaatsgevonden in 2023. Redengevend hiervoor is het volgende.
14.2
Uit artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld. Belanghebbenden moeten dan bovendien in de gelegenheid worden gesteld om daarover te worden gehoord.
14.3
De controles uitgevoerd in 2023 en de uitkomsten daarvan zijn door het college doorslaggevend geacht voor de nu voorliggende (handhaving van de) afwijzing van het verzoek om handhaving. Deze gegevens zijn bekend geworden na de hoorzitting die op 4 maart 2020 heeft plaatsgevonden. Het college had eisers daarom, gelet op het bepaalde in artikel 7:9 Awb, in kennis moeten stellen van de uitgevoerde controles en de resultaten daarvan, en had eisers in de gelegenheid moeten stellen om daarover te worden gehoord.
14.4
Het college heeft dit niet gedaan en heeft daardoor artikel 7:9 Awb geschonden, dat een uitwerking is van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechtbank ziet hierin echter in dit geval geen grond om het bestreden besluit te vernietigen. [4] De reden hiervoor is dat niet aannemelijk is geworden dat eisers door deze gang van zaken zijn benadeeld. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eisers in beroep alsnog de gelegenheid hebben gekregen om de stukken over de in 2023 uitgevoerde controles in te zien en dat de rechtbank het daarover door eisers gestelde volledig bij de beoordeling van het beroep kan en zal betrekken. Bovendien blijkt hierna dat het college mede gelet op hetgeen eisers daartegen hebben ingebracht toch tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Beoordeling beroepsgrond b
15. Eisers hebben tegen de omgevingsvergunning, die het college op 16 mei 2019 aan [derde-partij] heeft verleend en waarvan handhaving is verzocht, destijds ook bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Dat beroep heeft de rechtbank, na advies te hebben ingewonnen bij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, op 26 juli 2023 gegrond verklaard. [5] Daarbij heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien, door de verleende omgevingsvergunning in stand te laten met toevoeging van de volgende voorschriften:
- “ Werkzaamheden met de las-, zaag-, slijpmachines en overige werkzaamheden die lawaaiig kunnen zijn (zoals het sorteren van steigerbuizen en bevestigingsmateriaal) worden binnen in de aanwezige loods ruimte uitgevoerd met gesloten deuren;
- Het sorteren van metalen steigerdelen c.q. steigerbuizen mag buiten op het terrein plaatsvinden, maar dit dient zorgvuldig en zo stil mogelijk plaats te vinden;
- Het stapelen van zeecontainers dient plaats te vinden op minimale een afstand van 25 meter van het geluidsscherm.”
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
16.1
Eisers stellen nu dat bij de in 2023 uitgevoerde controles waarschijnlijk niet is gekeken of de hiervoor genoemde aan de vergunning toegevoegde voorschriften zijn overtreden.
16.2
Volgens het college is in 2023 ook op de nieuwe vergunningvoorschriften gecontroleerd en geven de controles een voldoende representatief beeld van het geluid dat door [derde-partij] wordt geproduceerd.
16.3
De rechtbank stelt vast dat de controles in 2023 door de toezichthouder en de omgevingsdienst zijn uitgevoerd en allemaal dateren van na de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank waarbij voorschriften aan de omgevingsvergunning van [derde-partij] zijn toegevoegd. Bij de controles kon dus rekening worden gehouden met die toegevoegde voorschriften.
16.4
De rechtbank stelt voorts vast dat het onderzoek van de omgevingsdienst specifiek gericht was op het vergunningvoorschrift met een geluidsnorm van 55 dB op de erfgrens. Het onderzoek van de toezichthouder was daarentegen in het algemeen gericht op de naleving van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Uit de weergave van de uitgevoerde controles blijkt echter dat door zowel de omgevingsdienst als de toezichthouder in algemene zin is gekeken naar activiteiten en geluid op het terrein van [derde-partij] en dat daarbij ook is gekeken of de deuren van de loodsen open of gesloten waren. Uit de controlerapporten opgemaakt door de toezichthouder volgt dat bij de uitgevoerde controles geen lawaaiige activiteiten zijn waargenomen op het terrein of hard geluid uit de loodsen van [derde-partij] . Op 12 september 2023 werden zachte slijpgeluiden waargenomen, maar de toezichthouder kon niet vaststellen waar die geluiden vandaan kwamen. Op deze dag en andere dagen hoorde de toezichthouder zachtjes het geluid van voorwerpen die werden neergelegd of elkaar raakten. De stukken met daarin de waarnemingen van de omgevingsdienst geven eenzelfde beeld. Er is weliswaar geluid op de erfgrens achter het geluidsscherm geconstateerd, bijvoorbeeld op 5 september 2023, maar vastgesteld is ook dat dit geluid de gestelde norm van 55 dB niet overschrijdt. Bovendien is daarbij vastgesteld dat de deuren van loods 1 gesloten waren. Ook is op 6 september 2023 wel door de omgevingsdienst geconstateerd dat de deur van loods 1 openstond, maar toen vonden er volgens de omgevingsdienst geen lawaaierige werkzaamheden plaats. Op 8 september 2023 was het stil, vonden er geen werkzaamheden plaats en werd dus geen meting verricht.
16.5
In de schriftelijke weergave van de uitgevoerde controles is niet expliciet opgenomen dat er ook is gecontroleerd op de naleving van de voorschriften die door de rechtbank aan de omgevingsvergunning zijn toegevoegd. Nog daargelaten of het college op grond van het inleidend handhavingsverzoek gehouden was op de later aan de omgevingsvergunning toegevoegde voorschriften te controleren, is het gelet op de schriftelijke weergave van de uitgevoerde controles voor de rechtbank desondanks aannemelijk dat de controles er ook op waren gericht om vast te stellen of [derde-partij] zich houdt aan die aanvullende vergunningvoorschriften. Ook is voor de rechtbank op grond van de schriftelijke weergave van de uitgevoerde controles aannemelijk geworden dat geen overtreding van die voorschriften is waargenomen. Er is immers gecontroleerd op activiteiten op het terrein van [derde-partij] , op geluid afkomstig van het terrein van [derde-partij] en er is bij constatering van geluid gekeken of de deuren van de loodsen van [derde-partij] open of gesloten waren. Eisers stelling op dit punt treft daarom geen doel.
Beoordeling beroepsgrond c
17. Met betrekking tot de stelling van eisers dat de controles uitgevoerd door de omgevingsdienst en de toezichthouder onvoldoende representatief zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In de hiervoor al genoemde inmiddels onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2023 over de afwijzing van het verzoek tot handhaving heeft de rechtbank in overweging 5.3 geoordeeld dat het in beginsel aan het college is om te bepalen hoe vaak en wanneer er controles plaatsvinden als er een handhavingsverzoek is gedaan. De rechtbank zag toen geen grond voor het oordeel, dat de tien controles die toen aan de besluitvorming ten grondslag waren gelegd, niet representatief waren. Daarbij komt dat na die uitspraak nog zeven onaangekondigde controles hebben plaatsgevonden door de toezichthouder en door de omgevingsdienst en dat die controles hebben plaatsgevonden binnen een tijdsbestek van twee weken op verschillende dagen en op verschillende tijdstippen. Ook is voldoende duidelijk in de verslaglegging opgenomen wat is waargenomen en uit de stukken blijkt ook dat geluidmetingen hebben plaatsgevonden op de erfgrens. De stelling van eisers dat alle controles die hebben plaatsgevonden, onvoldoende representatief zijn om te kunnen komen tot een afdoende beoordeling van hun verzoek om handhaving, volgt de rechtbank daarom niet.
Beoordeling beroepsgrond d
18.1
Het college heeft zich in het bestreden besluit primair op het standpunt gesteld dat
de door eisers gemaakte beelden niet als bewijs kunnen dienen voor de stelling dat sprake is van een overtreding, omdat die beelden in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming [6] zouden zijn gemaakt en daarom onrechtmatig zouden zijn. Subsidiair heeft het college gesteld dat op basis van de gemaakte beelden slechts kan worden vastgesteld dat éénmaal een overtreding heeft plaatsgevonden. Op het desbetreffende beeldfragment is te zien dat een medewerker buiten op het terrein ijzer in een bak gooit, hetgeen op grond van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet is toegestaan. Omdat de beelden waarop dit te zien is, dateren van 24 maart 2020, en omdat er daarna niet nogmaals een overtreding is vastgesteld, heeft het college hierin geen aanleiding gezien om op grond daarvan nu alsnog handhavend op te treden.
18.2
De rechtbank kan het subsidiaire standpunt van het college volgen dat de op beeld vastgelegde overtreding in 2020 ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende grondslag vormde om tot handhavend optreden te besluiten. De rechtbank acht in dit verband van belang dat niet is vastgesteld dat een overtreding na 24 maart 2020 nogmaals heeft plaatsgevonden en dat eisers dit ook niet aannemelijk hebben gemaakt. Het college heeft daarom kunnen concluderen dat een overtreding dus kennelijk al jaren niet meer voorkomt. Het college heeft in de door eisers gemaakte beelden alleen al daarom geen aanleiding hoeven zien om alsnog over te gaan tot handhaving. Het standpunt van het college dat de beelden niet als bewijs kunnen dienen, wat daar ook van zij, kan daarom onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

19.1
De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen, omdat de uitgevoerde controles volledig en voldoende representatief zijn geweest en omdat er uit die controles niet is gebleken van een overtreding waartegen het college handhavend moest optreden. Het beroep is dus ongegrond. Het college hoeft daarom niet (alsnog) handhavend op te treden tegen [derde-partij] .
19.2
Gelet op het geconstateerde gebrek als genoemd in overweging 14.4 van deze uitspraak ziet de rechtbank wel aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eisers. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser als beroepsmatige rechtsbijstandverlener een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
19.3
Gelet op het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank ook aanleiding om te bepalen dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college tot betaling aan eisers samen van een bedrag van € 1.814,- aan proceskosten;
  • bepaalt dat het college aan eisers samen het door hen betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en
mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Die zaak ging over de aan [derde-partij] verleende omgevingsvergunning, zaaknummers HAA 20/5297 en HAA 20/5322, ECLI:NL:RBNHO:2023:7661.
2.Zaaknummer HAA 20/3312, ECLI:NL:RBNHO:2023:7660.
3.In het verzoek stelden eisers dat ook aan wettelijke geluidsnormen niet werd voldaan. De rechtbank heeft het geschil over die stelling in de in overweging 4 vermelde uitspraak al definitief beslecht.
4.Artikel 6:22 Awb maakt dit mogelijk.
5.Bij de in voetnoot 1 vermelde uitspraak.
6.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016.