ECLI:NL:RBNHO:2025:6459

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24/105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid door het Uwv

Op 13 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door J.P.J. Franssen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J. Kramer. De zaak betreft de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uwv, waarbij eiseres betoogde dat zij toegenomen arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. Eiseres had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling was deze beëindigd. Eiseres heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de WIA-uitkering terecht was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Zwanenburg, eiseres

(gemachtigde: J.P.J. Franssen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Kramer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is en geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres is het niet eens met deze beslissing. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de WIA-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft afgewezen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waar het besluit op is gebaseerd. De ingediende rapportages van de door eisers ingeschakelde partij-deskundige [naam 1] , van het Expertise Instituut, zijn volgens de rechtbank hiertoe onvoldoende onderbouwd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het Uwv heeft het verzoek om toekenning van een uitkering op grond van de WIA met het besluit van 21 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
Als toehoorder was aanwezig mr. [naam 2] , gemachtigde van eiseres in de beroepsprocedure met zaaknummer HAA 23/6723.
2.3.
Naast de onderhavige procedure over de besluitvorming over de WIA-uitkering, heeft eiseres ook een beroep ingediend over de besluitvorming over de Ziektewet-uitkering. Dat beroep, met het zaaknummer HAA 23/6723, is eveneens op 11 oktober 2024 op zitting, op een eerder tijdstip, behandeld.
3. Ter zitting is met de gemachtigde van het Uwv afgesproken dat het Uwv een bezwaarschrift van de arts-gemachtigde [naam 3] , waarnaar is verwezen in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam 4] , van 25 september 2024, binnen zeven dagen zal toesturen aan de rechtbank en de rechtbank het betreffende stuk zal doorsturen naar de gemachtigde van eiseres. Ook is afgesproken dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2024 voor te leggen aan de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [naam 1] . De rechtbank heeft ter uitvoering van gemaakte afspraken het onderzoek ter zitting geschorst.
3.1.
Eiseres heeft bij brief van 5 november 2024 een reactie gegeven op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2024, met als bijlage een aanvullende rapportage van [naam 1] van 23 oktober 2024.
3.2.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met toezending op 19 december 2024 van de rapportage van 25 november 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.3.
De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om te laten weten of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
3.4.
Eiseres heeft op 17 februari 2025 aangegeven geen tweede zitting te wensen, en een nadere aanvullende rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts van 6 februari 2025 toegezonden. Het Uwv heeft aangegeven geen tweede zitting te wensen.
3.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op 6 mei 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft tot 26 november 2017 een WIA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling is de uitkering beëindigd. Daarna heeft eiseres werkzaamheden hervat. Eiseres was laatstelijk werkzaam als medewerker klantenservice. Op 6 mei 2021 is zij ziek uitgevallen. Het dienstverband is op 31 maart 2022 beëindigd.
4.1.
Op 23 juni 2022 en 4 oktober 2022 heeft eiseres zich gemeld bij het Uwv met toegenomen klachten per eind mei 2021.
4.2.
In het kader van de Eerstejaarsziektewet beoordeling (Ezwb) is eiseres op 12 juli 2022 gezien door de verzekeringsarts van het Uwv, [naam 6] , die op 15 juli 2022 heeft gerapporteerd en eiseres partieel belastbaar heeft geacht. In de daaropvolgende bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam 4] , eiseres onderzocht en op 25 november 2022 een rapportage opgesteld, de functionele mogelijkheden lijst (FML) aangepast en eiseres minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht. Daarop heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van eiseres beëindigd. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, welke zaak bij de rechtbank bekend is met zaaknummer HAA 23/6723, zoals ook onder 2.3. genoemd.
4.3.
Naar aanleiding van de melding toegenomen klachten in het kader van de WIA-uitkering, zoals genoemd onder 4.1., heeft de verzekeringsarts van het Uwv, [naam 6] , eiseres onderzocht en beoordeeld of de beperkingen binnen vijf jaar zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak. In de rapportage van 21 maart 2023 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak per 6 mei 2021. Ook is vastgesteld dat vanaf 5 mei 2022 sprake is van een verbetering van de belastbaarheid van eiseres. Verweerder heeft op grond daarvan besloten dat eiseres geen WIA-uitkering krijgt.
4.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de WIA-uitkering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam 4] , een onderzoek verricht en eiseres gezien op het spreekuur van 28 augustus 2023 en daarover gerapporteerd op 18 oktober 2023. Het Uwv is op grond daarvan in het bestreden besluit bij de afwijzing van de WIA-aanvraag gebleven.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste van de Wet WIA, herleeft het recht op WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.1.
Uit deze bepaling vloeit voort dat voor de beoordeling van de vraag of in het geval van eiseres sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 6 mei 2021 en of die toename voortvloeit uit dezelfde oorzaak een vergelijking moet worden gemaakt tussen de per die datum bestaande arbeidsongeschiktheid en die ten tijde van de beëindiging van de WIA-uitkering per 18 september 2017. [1]
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het Uwv zijn besluitvorming over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op door de verzekeringsarts opgestelde rapporten, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een hoorzitting op 28 augustus 2023 in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een studie van de informatie van de behandelend sector en informatie van een eerder spreekuur van de verzekeringsarts van 2 november 2022.
Medische beoordeling
7. Eiseres stelt dat zij nog steeds dezelfde klachten ervaart als toen zij een WIA-uitkering had. Ze slaapt niet goed, heeft concentratieproblemen, ze is moe, heeft weinig energie, en heeft hartkoppingen. Ten opzichte van 2017 heeft eiseres veel last van uitval gehad en toen zij zich ziek meldde op 6 mei 2021 was zij feitelijk al maanden ziek als gevolg van psychische klachten. De uitval betrof een samenstel van zowel psychische klachten als lichamelijke klachten. Eiseres wijst erop dat door de psychiater de mogelijkheid is geopperd van een ADHD beeld. De psycholoog sprak van een mengbeeld van depressie en traumagerelateerde klachten.
7.1.
Eiseres heeft een expertiserapport van [naam 1] van 16 september 2024 ingediend. [naam 1] heeft geconcludeerd dat er sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na beëindiging van de WIA-uitkering. Volgens [naam 1] zijn de conclusies van de verzekeringsarts in de Ezwb in de Ziektewet-procedure [2] van 15 juli 2022 goed volgbaar en zou de FML van 15 juli 2022 van toepassing moeten zijn.
Door [naam 1] is in de aanvullende rapportage van 23 oktober 2024 nogmaals vermeld dat een aanvullende urenbeperking aan de orde is, waarbij is vermeld dat volgens hem de symptomen van ADHD ook relevant zijn voor een urenbeperking. [naam 1] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat lichamelijk onderzoek door hem niets zou opleveren onder andere doordat dit onderzoek alleen iets zegt over datum onderzoek en niet over datum in geding. Ook heeft [naam 1] vermeld dat hij zich afvraagt waarom door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen psychische problematiek is vastgesteld.
8. Het Uwv heeft de rapportages van [naam 1] voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens gerapporteerd dat volgens hem medisch gezien geen reden bestaat om de belastbaarheid van eiseres te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de arts-gemachtigde [naam 3] destijds in de bezwaarprocedure terecht kritische kanttekeningen bij de primaire beoordeling in het kader van de Ezwb maakte. [naam 1] gaat hier volgens het Uwv volledig aan voorbij. Verder is in de rapportage van 25 september 2024 vermeld dat [naam 1] ook op geen enkele wijze ingaat op het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedane onderzoek en de overwegingen die hieruit voortvloeiden. Wat betreft de fysieke beperkingen is vermeld dat [naam 1] volstrekt ongemotiveerd aansluit bij de primair gestelde beperkingen. Erop gewezen is dat hij zelf geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan en ook door de primaire verzekeringsarts was er destijds geen lichamelijk onderzoek verricht. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel gedaan. Daarbij konden geen ernstige afwijkingen worden gevonden. In reactie op de aanvullende rapportage van 23 oktober 2024 van [naam 1] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat hij wel degelijk heeft doorgevraagd op de psychische problematiek.
9. De rechtbank is van oordeel dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is uiteengezet waarom hij in de bezwaarprocedure in de Ziektewet-procedure aanleiding heeft gezien om tot een ander oordeel te komen dan de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat hij twijfels had over de eerder vastgestelde belastbaarheid, waardoor hij in de Ziektewet-procedure in de bezwaarfase tot een andere beoordeling is gekomen. Het is volgens de rechtbank ook de taak van een verzekeringsarts bezwaar en beroep om in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging te doen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres ook lichamelijk heeft onderzocht, in tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts in de Ziektewet-procedure.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie van 25 september 2024 op het rapport van [naam 1] voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om in het kader van de WIA-beoordeling een grotere urenbeperking aan te nemen. Hij heeft toegelicht dat hij geen aanleiding ziet om op preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen en ook toegelicht dat als sprake is van ADHD, wat bij eerdere onderzoeken niet aan de orde is gekomen, dit niet betekent dat dit moet leiden tot een urenbeperking. Daarnaast kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep eventuele beperkingen worden ondervangen in de rubrieken I en II van de FML en was de reden voor overbelasting gelegen in privé factoren. De rechtbank kan deze conclusies volgen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aandacht besteed aan de psychische problematiek en de vraag of op dat vlak sprake is van toegenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het kader van de rapportage informatie van de psycholoog bij de Bosgroep opgevraagd. In de rapportage van 18 oktober 2023 is dit op pagina vier toegelicht “
Wel heeft betrokkene meer inzichtelijke kunnen maken waarom zij zo gemakkelijk overbelast kan raken. Zij heeft een fors traumatische achtergrond en er zijn de nodige zorgen met een gezin. De recent ontvangen informatie van de Bosgroep is hier overigens mee in lijn. Zij geven aan dat er een mengbeeld is van depressieve, trauma gerelateerde en overspanningsklachten wat haar situatie feitelijk goed beschrijft.” De verzekeringsarts heeft daarnaast inzichtelijk gemotiveerd dat het weliswaar een nieuw gegeven is dat zij onder behandeling van een psycholoog is, maar dat dit niet leidt tot een toename van de beperkingen.
9.3.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rapportages van de door haar ingeschakelde partij-deskundige die eiseres daartegenover zet, bieden daarvoor geen aanleiding. De ingediende rapportages van [naam 1] zijn hiertoe onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door [naam 1] geen lichamelijk onderzoek is verricht. Ook de door [naam 1] gestelde urenbeperking is niet nader onderbouwd. Daarover herhaalt [naam 1] enkel wat door de primaire verzekeringsarts in de procedure over de Ziektewet is geconstateerd. Hier tegenover staat de wel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwde heroverweging in bezwaar.
9.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de hiervoor weergegeven rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk en begrijpelijk gemotiveerd dat bij eiseres geen sprake is van een toename van klachten, uit dezelfde oorzaak, in de periode van vijf jaar na het beëindigen van de WIA-uitkering. Daaruit volgt dat het recht van eiseres op een WIA-uitkering niet kan herleven. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de aanvraag voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten en van de kosten van de medische expertise.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge , rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2220.
2.Dit betreft de beroepszaak HAA 23/6723.