ECLI:NL:RBNHO:2025:6463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
15/099144-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en thans gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 27 augustus 2024 was ingediend, beoordeeld. De vordering strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 40.000,-, gebaseerd op strafbare feiten die de veroordeelde heeft gepleegd in de periode van 25 maart 2023 tot en met 2 november 2023, waarbij hij betrokken was bij de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals opgenomen in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, inzichtelijk en navolgbaar is. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van het te ontnemen bedrag recht doet aan zowel de belangen van de veroordeelde als de maatschappij. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het bedrag aan de Staat en bepaalt de duur van de gijzeling op één dag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank benadrukt dat zij niet gebonden is aan de procesafspraken, maar zelfstandig de voorwaarden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/099144-23 (ontneming)
Uitspraakdatum : 23 mei 2025
Verkort vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 27 augustus 2024 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
hierna: de veroordeelde.

1.Vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 27 augustus 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op € 40.000,- en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 23 mei 2025 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2024.
2.1
Procesafspraken
Het verloop van de procesafspraken
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben op 12 augustus 2024 voor het eerst de mogelijkheden besproken voor het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening in de strafzaak. Voorafgaand aan de regiezitting van 16 september 2024 heeft de rechtbank vernomen dat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging verschillende gesprekken zijn gevoerd in het kader van procesafspraken die zowel betrekking hebben op de strafzaak als de ontnemingsprocedure. Bij e-mail van 15 september 2024 heeft de rechtbank een laatste versie van de conceptovereenkomst ontvangen met daarin het afdoeningsvoorstel en een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft vervolgens op 16 september 2024 beslist dat, uitgaande van een globale bestudering van het dossier, het afdoeningsvoorstel een toereikende basis biedt voor een inhoudelijke behandeling van de straf- en ontnemingszaak.
Inhoud procesafspraken
Op 22 mei 2025 heeft de rechtbank een afschrift ontvangen van een raamovereenkomst met procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde. Het definitieve afdoeningsvoorstel is op 21 mei 2025 ondertekend door de veroordeelde, en op 22 mei 2025 door de officier van justitie. In de overeenkomst is vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging meerwaarde zien in het maken van procesafspraken. De rechtbank is in het geheel niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
De overeenkomst omvat – voor zover betrekking hebbend op de ontnemingsvordering – de volgende afspraken:
  • het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot toewijzing van de vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 40.000,-;
  • het Openbaar Ministerie zal het aanwezige conservatoir beslag aanwenden voor betaling van de ontneming;
  • de veroordeelde en verdediging zien af van het indienen van onderzoekswensen en/of trekt al ingediende onderzoekswensen uiterlijk ter zitting bij de inhoudelijke behandeling en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd ten aanzien van de ontneming;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot toewijzing van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de tussen de veroordeelde/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
Inhoudelijke behandeling
Op de zitting van 23 mei 2025 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel zoals deze zijn vervat in de overeenkomst met partijen besproken. De veroordeelde heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook heeft hij kenbaar gemaakt volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de veroordeelde bij het hele proces om tot afspraken te komen rechtskundige bijstand van zijn raadslieden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde aldus vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de veroordeelde zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden stelt.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 40.000,- en dat aan de veroordeelde een gelijkluidende betalingsverplichting wordt opgelegd.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2025 is de veroordeelde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 62 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarbij, voor zover van belang, is bewezen verklaard dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 25 maart 2023 tot en met 02 november 2023 te Den Haag en Almere en Schiedam en Hoogeveen en Eindhoven en Amsterdam en Lelystad, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 2.000 kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten of ernstig redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat dat feit,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- telefoons voorhanden gehad en
- telefonisch en via (versleutelde) berichten en via e-mailberichten en in persoon informatie uitgewisseld over en afspraken gemaakt over:
  • de datum, waarop voornoemde hoeveelheid cocaïne per (privé)vliegtuig op de luchthaven Lelystad zou kunnen arriveren en
  • de betalingen en de beloningen voor het mogen betreden en bekijken en opnemen en gebruiken van een loods voor (privé)vliegtuigen op het beveiligde deel van de luchthaven Lelystad en
  • het aanschaffen van één of meer voertuigen Renaults met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en een trekker om een vliegtuig mee te kunnen verslepen en een trekstang en een koppelstuk voor het verslepen van het vliegtuig en
  • de wijze, waarop voornoemde hoeveelheid cocaïne van de luchthaven Lelystad zou worden vervoerd,
en
- voornoemde loods voor (privé)vliegtuigen op het beveiligde deel van de luchthaven Lelystad bezocht en aldaar foto’s en video-opnamen gemaakt en deze foto’s en video-opnamen verstuurd naar opdrachtgevers en investeerders en
- een pilotenuniform aangeschaft en
- twee Renaults met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] aangekocht en voorhanden gehad en een trekker om een vliegtuig mee te kunnen verslepen geregeld en
- één of meer betalingen en borgstellingen gedaan en aangenomen.
5.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, dat de rechtbank geen partij is bij de procesafspraken en dat zij daaraan niet gebonden is. De rechtbank heeft, los van wat tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid. Dit betekent dat zij zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgenomen in de procesafspraken inzichtelijk, logisch en navolgbaar is. De rechtbank acht de hoogte van het te ontnemen geldbedrag passend. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het afdoen van de zaak conform de procesafspraken bijdraagt aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hoogte van het te ontnemen geldbedrag recht doet aan zowel de belangen van de veroordeelde als de belangen van de maatschappij.
De rechtbank stelt aldus zowel het wederrechtelijk verkregen voordeel als het door de veroordeelde te betalen geldbedrag vast op € 40.000,-.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de duur van de gijzeling als volgt.
Op grond van artikel 6:6:25, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt de rechter de duur van de gijzeling, die ten minste één dag beloopt. De rechtbank concludeert dat in de overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging
geenafspraken zijn gemaakt over de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv kan worden gevorderd. Ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de raadsvrouw zich hier ook niet over uitgelaten.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het in de executiefase noodzakelijk zal zijn om gijzeling van langer dan één dag op te leggen. De rechtbank zal daarom aansluiten bij het wettelijk minimum van één dag.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro).
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 40.000,- (zegge: veertigduizend euro),ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1 (één) dag. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2025.
Mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. A.M.C. de Haan zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.