ECLI:NL:RBNHO:2025:6506

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
15/381090-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezette handeling van poging tot doodslag en openlijk geweld door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die wordt beschuldigd van een voortgezette handeling van poging tot doodslag en openlijk geweld. De verdachte heeft op 28 november 2024 in Purmerend, in een passagierstrein van de NS en op het perron, geweld gepleegd tegen een medepassagier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, nadat hij deze met een mes in de buik heeft gestoken. Daarnaast heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd door het slachtoffer vast te pakken en te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 84 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uur. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico op recidive. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een zitting met gesloten deuren, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die had gepleit voor een stevige straf, gezien de ernst van het geweld en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/381090-24
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 mei 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [de benadeelde partij] met een mes, althans een scherp voorwerp, in (de richting van) zijn buik, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 november 2024 te Purmerendter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [de benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [de benadeelde partij] met een mes, althans een scherp voorwerp, in (de richting van) zijn buik, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 november te Purmerend, althans op het treintraject tussen Amsterdam Sloterijk en Hoorn, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in een passagierstrein van de NS en/of op het perron, in elk geval op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [de benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het vastpakken van die [de benadeelde partij] en/of
- het slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [de benadeelde partij] en/of
- het tonen van een mes aan die [de benadeelde partij] ;
3.
hij op of omstreeks 28 november 2024 te Purmerend, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever en daarom moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag zoals onder 1 primair is ten laste gelegd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft de verdediging geconcludeerd dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en overweegt daartoe als volgt.
3.3.1.
Feit 1
De verdachte heeft het onder 1 primair tenlastegelegde feit bekend in de zin dat hij bekend heeft dat hij het slachtoffer [de benadeelde partij] (hierna: [de benadeelde partij] ) in de buik heeft gestoken. Daarom zal de rechtbank volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van aangifte van [de benadeelde partij] van 28 november 2024 (dossierpagina 35-37);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 29 november 2024 (dossierpagina 88-90);
  • het schriftelijke bescheid, te weten de Letselrapportage van Forensische Geneeskunde Noordwest Nederland van forensisch arts [forensisch arts] van 1 december 2024 (dossierpagina 39-41).
3.3.1.2 Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich – gezien het verweer van de verdediging – voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op de dood van [de benadeelde partij] op het moment dat hij [de benadeelde partij] met een mes in zijn buik stak.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van [de benadeelde partij] , zodat zij moet beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [de benadeelde partij] .
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een gekromd mes met scherpe punt in de buik van [de benadeelde partij] heeft gestoken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleding van [de benadeelde partij] heen gegaan en in zijn buik is een steekverwonding geconstateerd. Uit de bewijsmiddelen komt niet naar voren dat er net voor of op het moment van steken een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [de benadeelde partij] . De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat het hem enige tijd kostte om het mes te kunnen pakken. De rechtbank concludeert daaruit dat de verdachte dus niet in een chaotische situatie [de benadeelde partij] heeft gestoken maar dat hij dit juist bewust en gericht heeft gedaan. Uiteindelijk heeft hij [de benadeelde partij] rechts bovenin zijn buik geraakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik meerdere vitale organen bevinden waarbij dergelijk stekend geweld tot dodelijk letsel kan leiden. In de letselverklaring wordt bevestigd dat het steekletsel bij [de benadeelde partij] ook potentieel ernstig letsel had kunnen veroorzaken, omdat ter hoogte van de lever is gestoken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor genoemde gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood van [de benadeelde partij] gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [de benadeelde partij] .
3.3.2.
Feiten 2 en 3
De verdachte heeft de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten bekend en namens hem is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal de rechtbank volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van aangifte van [de benadeelde partij] van 28 november 2024 (dossierpagina 35-37);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 28 november 2024 (dossierpagina 48-50);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 28 november 2024 (dossierpagina 51-53);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 13 december 2024 (dossierpagina 65-67).
Ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 29 november 2024 (dossierpagina 88-90).
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook verder aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Voor zover het geschriften betreft als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering, worden de bewijsmiddelen telkens alleen gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 28 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [de benadeelde partij] met een mes, in zijn buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 november 2024 te Purmerend, openlijk, te weten in een passagierstrein van de NS en op het perron, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [de benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het vastpakken van die [de benadeelde partij] en
- het slaan tegen het hoofd van die [de benadeelde partij] en
- het tonen van een mes aan die [de benadeelde partij] ;
3.
hij op 28 november 2024 te Purmerend, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 primair en feit 2 in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de gelijksoortigheid van de delicten, te weten geweld tegen een persoon. Voorts zijn de strafbare feiten naar het oordeel van de rechtbank de uiting van één ongeoorloofd wilsbesluit, waarbij in ogenschouw is genomen het zeer korte tijdsverloop tussen de strafbare feiten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 84 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, en een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat hierbij de bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd zoals de Raad heeft geadviseerd. Daarnaast heeft zij een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uur gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de werkstraf iets te matigen als de rechtbank onder feit 1 de poging zware mishandeling bewezen zal verklaren. Ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met de medeverdachte in de trein het slachtoffer tegengekomen met wie zij al enige tijd ruzie hadden. Hier heeft de medeverdachte het slachtoffer vastgepakt en zijn zij uit de trein gestapt. Vervolgens heeft er een confrontatie plaatsgevonden op het perron, waarbij de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geslagen en de medeverdachte een machete heeft getrokken. Vervolgens heeft de verdachte een mes getrokken en het slachtoffer gestoken in de buik. Dit is een buitengewoon ernstig feit, waarbij van geluk mag worden gesproken dat het letsel bij het slachtoffer – buiten toedoen van de verdachte – beperkt is gebleven. Gelet op de plaats waar hij heeft gestoken, had de verdachte hem immers gemakkelijk in een vitaal lichaamsdeel kunnen raken, met mogelijk dodelijk gevolg.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat dit steekincident ook nog eens in het openbaar heeft plaatsgevonden, te weten op het perron, waar ook omstanders aanwezig waren. Dit soort ernstige feiten in het openbaar tasten het gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
Bovendien hebben steeds meer jongeren messen bij zich vanuit de gedachte zich mogelijk te moeten beschermen. Dit vergroot echter alleen maar de kans dat die bij ruzies (zoals in dit geval ook is gebeurd) daadwerkelijk worden gebruikt, met het risico dat mensen gewond raken of zelfs komen te overlijden. Dit lijkt ook het geval te zijn in Purmerend. Daar is het wapenbezit onder jongeren namelijk zorgelijk toegenomen en daarmee ook het aantal geweldsincidenten op straat. De verdachte heeft met dit steekincident hieraan bijgedragen. Het is en blijft zorgelijk dat de verdachte het gevaarlijke van zijn handelen in de onderhavige zaak niet inziet.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2025 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder als verdachte is aangemerkt;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 9 mei 2025.
De Raad heeft geadviseerd de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, en daarnaast een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Verder heeft de Raad geadviseerd als bijzondere voorwaarden op te leggen dat de verdachte:
- meewerkt aan de begeleiding van de IFA-coach vanuit Levvel of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
- zich nog maximaal twee maanden houdt aan de avondklok, waarbij hij tussen 20.00 uur en 7.00 uur moet verblijven op zijn thuisadres, welke stapsgewijs uitgebreid (de rechtbank begrijpt: afgebouwd) kan worden;
- een contactverbod heeft met het slachtoffer gedurende de proeftijd;
- een contactverbod heeft met de medeverdachte, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht,
met opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar om hierop toezicht te houden en de verdachte te begeleiden.
Namens de Raad is ter terechtzitting aanvullend naar voren gebracht dat de spanningen in Purmerend nog onverminderd zijn. De angst bij de verdachte is daarmee terecht, al rechtvaardigt dit niet wat hij in de onderhavige zaak heeft gedaan. Het is de vraag of hij nu in staat zou zijn in een soortgelijke situatie anders te handelen. Daarom is het goed als de avondklok langzaam wordt afgebouwd. Ook is het goed als de coach aandacht heeft voor hoe de verdachte omgaat met conflicten en zijn vriendenkeuzes.
Namens de Jeugdreclassering is beaamd dat er veel spanningen zijn in Purmerend. De angst van de verdachte dat hij wat hij zegt met zijn leven zal moeten bekopen, maakt het gesprek met hem heel complex. Een IFA-coach is hier beter op toegerust. Verder maakt de taalbarrière het moeilijk met de ouders te spreken, zodat het goed zou zijn als de coach ook zicht krijgt op de thuissituatie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog meegewogen dat hij zich lang heeft gehouden aan schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok, en dat hij meewerkt aan hulpverlening.
Conclusie
In beginsel acht de rechtbank voor dit soort ernstige feiten (waarbij feit 1 primair en feit 2 als een voortgezette handeling wordt aangemerkt) een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest meer dan gerechtvaardigd. Gezien de persoonlijke omstandigheden en de wijze waarop de verdachte heeft meegewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden, zal de rechtbank daar echter van afzien en een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken na het vonnis.
De rechtbank legt om die reden aan de verdachte een jeugddetentie op van in totaal 84 dagen, waarvan 70 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Zij zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk om aan dit voorwaardelijke strafdeel de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en een contactverbod met het slachtoffer en met de medeverdachte te verbinden.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om aan de verdachte ook een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uur op te leggen, zodat hij de consequenties van zijn strafbare handelen voelt. Een lagere werkstraf, zoals de verdediging heeft verzocht, acht de rechtbank niet passend, gelet op de ernst van de feiten.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Voorts overweegt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag. De Raad heeft ter terechtzitting aangegeven dat er een hoger risico op recidive aanwezig is op het moment dat de verdachte zich niet aan de (bijzondere) voorwaarden moet houden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden die zullen worden gesteld en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 56, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
84 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, van 70 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan begeleiding van een IFA-coach vanuit Levvel of een soortgelijke instelling, gericht op onder andere conflicthantering, vriendenkeuzes en het krijgen van inzicht in de thuissituatie, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
- zich nog maximaal twee maanden houdt aan de avondklok, waarbij hij tussen 20.00 uur en 7.00 uur moet verblijven op het adres [adres] , en zijn vrijheden onder regie van de jeugdreclassering stapsgewijs uitgebreid kunnen worden;
- tijdens de proeftijd geen direct of indirect contact heeft of laat leggen met het slachtoffer [de benadeelde partij] , geboren op 13 februari 2009;
- geen direct of indirect contact heeft of laat leggen met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , zolang de jeugdreclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers gevestigd te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter,
mr. J. Lintjer en mr. J.J. Veldheer, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.
mr. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.