ECLI:NL:RBNHO:2025:6510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
15/273573-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van teweegbrengen ontploffing door zwaar vuurwerk in urinoir van middelbare school

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een cobra in een urinoir van een middelbare school. De ontploffing vond plaats op 17 oktober 2023 in Heemstede, waarbij gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het levensgevaar voor anderen, waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf in de vorm van een leerstraf van 40 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank schadevergoeding heeft toegewezen aan enkele benadeelden, maar andere vorderingen zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/273573-23
Uitspraakdatum: 22 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 8 mei 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, advocaat te Zandvoort, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans zwaar vuurwerk, in een urinoir te leggen en/of (met een aansteker) af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een toiletruimte (waaronder in ieder geval een urinoir en/of plafondplaten en/of een spiegel) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
[de benadeelde partij 1] en/of [de benadeelde partij 2] en/of [de benadeelde partij 3] en/of [de benadeelde partij 4] en/of anderen die zich in de nabijheid van de toiletruimte bevonden te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakOp basis van het dossier en het behandelde op de zitting kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat, als gevolg van de door de verdachte en de medeverdachte veroorzaakte ontploffing middels een cobra in het urinoir van de school ( [de benadeelde partij 5] ), een risico bestond op levensgevaar voor anderen. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 11 november 2023 blijkt dat leerlingen door de ontploffing (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, bestaande uit gehoorschade. Hierbij wordt opgemerkt dat er waarschijnlijk sprake zou zijn geweest van zwaarder lichamelijk letsel, indien een leerling de toiletruimte had betreden, veroorzaakt door rondvliegende delen porselein van het urinoir.
In het proces-verbaal wordt geconcludeerd dat, naast het gemeen gevaar voor goederen te weten de toiletruimte en de daarin aanwezige objecten, sprake is geweest van gemeen gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor personen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd met betrekking tot het veroorzaken van levensgevaar en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
Omdat sprake is van een bekennende verdachte, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2025 afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte van [vertegenwoordiger school] , namens de school, van 17 oktober 2023 (dossierpagina 28 tot en met 31);
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ) van 11 november 2023 (dossierpagina 376 tot en met 380, 405 tot en met 409 en 826 tot en met 843).
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 oktober 2023 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans zwaar vuurwerk, in een urinoir te leggen en met een aansteker af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een toiletruimte, waaronder in ieder geval een urinoir, plafondplaten en een spiegel, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [de benadeelde partij 1] , [de benadeelde partij 2] , [de benadeelde partij 3] , [de benadeelde partij 4] en anderen die zich in de nabijheid van de toiletruimte bevonden te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, onder de algemene voorwaarde en een proeftijd van één jaar.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van 40 uren, te weten So-Cool regulier.
De officier van justitie heeft bij de strafeis in positieve zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de houding van de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie redelijk en passend is. De redelijke termijn is geschonden en de verdachte heeft zich gedurende één jaar en zeven maanden goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Daarnaast staat de verdachte open voor de gedragsinterventie So-Cool en hij is bereid zich hiervoor in te zetten om zich zodoende verder te ontwikkelen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing door een cobra in het urinoir van een middelbare school af te steken tijdens schooltijd, waardoor gevaar voor goederen en daarnaast ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een plan gemaakt om een cobra in de toiletruimte van de school af te steken, waarbij zij zoveel mogelijk leerlingen hebben verzameld in de toiletruimte zodat niet goed zichtbaar was wie de daders waren. De verdachte is degene geweest die de cobra heeft meegenomen en op het urinoir heeft gelegd, waarna de medeverdachte de cobra heeft aangestoken en zij samen met de andere leerlingen de ruimte uit zijn gevlucht. Tijdens hun vlucht hebben zij alleen aan hun eigen belang gedacht om snel weg te komen en hebben zij medeleerlingen en docenten die in de buurt van de toiletruimte waren niet gewaarschuwd voor de ontploffing. De ontploffing heeft ertoe geleid dat het urinoir volledig is weggeblazen en porseleinen delen de toiletruimte in zijn geprojecteerd, waardoor schade is ontstaan aan de toiletruimte en de daarin aanwezige objecten, zoals de afvoerleiding, de spiegel en het plafond. Ook zijn enkele porseleinen delen van het urinoir aangetroffen in de aula, waar diverse leerlingen zaten dan wel liepen.
Door de ontploffing hebben enkele leerlingen (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit gehoorschade. Uit de toelichting van de vorderingen van benadeelde partijen [de benadeelde partij 2] en [de benadeelde partij 1] blijkt dat het incident ingrijpende en langdurige gevolgen op hen heeft gehad. Zij hebben nog steeds last van hun oren, waarbij zij soms een piep horen, en zij ervaren onzekerheid omtrent hun gehoor in de toekomst. De exacte psychische gevolgen zijn niet duidelijk, omdat zij beiden niet willen/kunnen praten over de impact die het incident op hen heeft gehad. Het is dan ook nog onduidelijk wat de daadwerkelijke gevolgen voor hen in de toekomst zullen zijn met betrekking tot zowel hun gehoor als hun psychische toestand.
Het feit dat er niet meer slachtoffers dan wel zwaarder lichamelijk letsel is ontstaan, komt niet door het handelen van de verdachte. Het betrof een vrij te betreden toiletruimte direct naast de aula tijdens de pauze. Er waren dan ook veel leerlingen en docenten in de directe omgeving aanwezig. Het is daarom niet ondenkbaar dat een leerling het toilet had willen betreden ten tijde van de ontploffing dan wel dat een leerling in de aula geraakt zou worden door rondvliegende delen porselein van het urinoir, met alle gevolgen van dien. Verdachte heeft niets gedaan om schade voor leerlingen en docenten te voorkomen of te beperken. Dit soort feiten zorgen niet alleen voor veel schade en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook bij de overige leerlingen en docenten van de school. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk. Daarnaast vindt de rechtbank het gemak waarmee de verdachte tot dit feit is overgegaan zorgelijk, waarbij hij – ondanks het op voorhand bedachte plan – niet heeft stilgestaan bij de mogelijke (ernstige) gevolgen hiervan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 1 mei 2025, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
De Raad heeft daarin geadviseerd tot oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens heeft de Raad geadviseerd een taakstraf in de vorm van een leerstraf op te leggen, te weten So-Cool regulier. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag. Er zijn enkele risicofactoren, onder andere met betrekking tot zijn vaardigheden, schoolgang en beïnvloedbaarheid. Er wordt gezien dat de verdachte de gevolgen van zijn gedrag niet goed kan overzien en vatbaar is voor negatieve invloeden van anderen. Er is mogelijk ook sprake van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast heeft de verdachte geen diploma en volgt hij momenteel geen onderwijs, maar hij heeft wel dagbesteding bestaande uit werk. Gelet op het voorgaande acht de Raad het passend om een leerstraf op te leggen zodat de verdachte zijn vaardigheden en zelfvertrouwen kan vergroten. Naast oplegging van de algemene voorwaarde wordt het niet noodzakelijk geacht om een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen, mede omdat de verdachte het afgelopen anderhalf jaar goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden en de jeugdreclassering voortzetting niet langer van belang acht.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en hieraan toegevoegd dat er geadviseerd wordt om een proeftijd op te leggen voor de duur van één jaar gelet op het lage recidiverisico en de reeds langdurige begeleiding van de jeugdreclassering. Er worden nog wel risico’s gezien met betrekking tot zijn dagbesteding en het maken van de juiste keuzes. Het is daarom van belang dat hij zich de aankomende periode inschrijft voor school en sociale vaardigheden aanleert. Mocht de rechtbank de geadviseerde afdoeningen niet toereikend achten, dan adviseert de Raad om aanvullend een werkstraf op te leggen.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij zich kan vinden
in het advies van de Raad, behoudens de geadviseerde duur van de proeftijd. De jeugdreclassering adviseert namelijk een proeftijd voor de duur van twee jaar, gelet op de beperkte leerbaarheid en naïviteit van de verdachte. Een jeugdreclasseringsmaatregel wordt daarentegen niet passend geacht, omdat de hulpverlening en begeleiding van het afgelopen anderhalf jaar niet lijkt te beklijven.
Conclusie
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Bij oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte vier dagen gedetineerd is geweest. Ook houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de duur van de schorsingsvoorwaarden, waar de verdachte zich goed aan heeft gehouden. Daarnaast heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, wat onder andere is gebleken uit de excuses die hij ter terechtzitting aan de aanwezige (ouders van de) slachtoffers heeft aangeboden. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het advies van de Raad om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen moet worden opgelegd met een proeftijd van één jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Nu niet is gebleken dat een jeugdreclasseringmaatregel, wegens de beperkte leerbaarheid van de verdachte, van toegevoegde waarde is, zal de rechtbank dit niet opleggen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een langere duur van de proeftijd.
Daarnaast zal de rechtbank de leerstraf So-Cool regulier opleggen, zodat de verdachte zijn vaardigheden en zelfvertrouwen kan vergroten en de kans op recidive afneemt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast voornoemde straffen nog een werkstraf op te leggen nu niet is gebleken dat dit een pedagogische meerwaarde heeft.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.029,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling. De gestelde schade bestaat uit € 29,60 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit oordopjes (€ 4,00), parkeerkosten (€ 10,84) en reiskosten (€ 14,76).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en matiging van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de materiële schade bestaande uit de oordopjes wegens het ontbreken van een onderbouwing. Ten aanzien van de overige materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging matiging bepleit wegens onvoldoende onderbouwing, met verwijzing naar een zaak waarin een bedrag van € 200,00 is toegekend.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de onderbouwing van de materiële schade betreffende de parkeerkosten is echter gebleken dat deze kosten in totaal € 9,84 (€ 3,00, € 3,34 en € 3,50) bedragen. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 28,60, bestaande uit voornoemde parkeerkosten (€ 9,84), reiskosten (€ 14,76) en oordopjes (€ 4,00). De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade afwijzen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en de medeverdachte
( [de medeverdachte] ), omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met hem heeft gepleegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 13.033,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling. De gestelde schade bestaat uit
€ 12.358,00 aan materiële schade en € 675,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor reparatie van de toiletruimte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde immateriële schade, nu de vordering is ingediend door een stichting die geen immateriële schade kan hebben geleden. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade te schatten op € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdedigingDe verdediging heeft verzocht om de vordering geheel af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan (voldoende) onderbouwing.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking kan komen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing nu enkel een kostenberaming is meegestuurd en eveneens niet duidelijk is of en zo ja hoeveel de verzekering heeft vergoed. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiele schade niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze moet worden afgewezen nu de vordering is ingediend uit naam van een stichting niet zijnde een persoon, wat maakt dat er geen sprake kan zijn van geleden immateriële schade.
7.3.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.250,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering te matigen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing, met verwijzing naar een zaak waar een bedrag van € 200,00 is toegekend.
Oordeel rechtbank
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en de medeverdachte
( [de medeverdachte] ), omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met hem heeft gepleegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
negentig (90) dagen, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van
veertig (40) uren, te weten het leertraject So-Cool regulier, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.278,60, bestaande uit € 28,60 voor de materiële en
€ 1.250,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de meer of anders gevorderde materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.278,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 5]geleden immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 2]
geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. G.D. de Jong en mr. E.K.A. van den Bos, rechters, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2025.
Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.