ECLI:NL:RBNHO:2025:6512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
15/273510-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van teweegbrengen ontploffing door vuurwerk in schooltoilet met gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een cobra in een urinoir van een middelbare school. De ontploffing vond plaats op 17 oktober 2023 te Heemstede, waarbij gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging, die vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het veroorzaken van levensgevaar, maar dat er wel sprake was van medeplegen van de ontploffing. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan benadeelde partijen, waaronder immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/273510-23
Uitspraakdatum: 22 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 8 mei 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans zwaar vuurwerk, in een urinoir te leggen en/of (met een aansteker) af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een toiletruimte (waaronder in ieder geval een urinoir en/of plafondplaten en/of een spiegel) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
[de benadeelde partij 1] en/of [de benadeelde partij 2] en/of [de benadeelde partij 3] en/of [de benadeelde partij 4] en/of anderen die zich in de nabijheid van de toiletruimte bevonden te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgen geen concrete gedragingen of verklaringen die hem in verband brengen met (medeplegen van) het tot stand brengen van de ontploffing. De verdachte heeft direct aangegeven geen wetenschap van of betrokkenheid bij het tot ontploffing brengen van vuurwerk gehad te hebben, wat eveneens volgt uit diverse bewijsmiddelen. Er is geen forensisch bewijs, op de camerabeelden is niet zichtbaar wie het vuurwerk heeft afgestoken en er zijn geen gesprekken op telefoons aangetroffen die wijzen op enige betrokkenheid van de verdachte. De getuigenverklaringen, waaronder de belastende anonieme getuigenverklaring, zijn in hoge mate tegenstrijdig en lijken enkel gebaseerd te zijn op geruchten omtrent de mogelijke daders. Het dossier bevat dan ook enkel de belastende verklaring van de medeverdachte, welke verklaring volgt nadat de verdachte hem als dader heeft aangewezen en deze verklaring vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande kan de rol van de verdachte op basis van het dossier dan ook niet worden vastgesteld. Op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte het vuurwerk heeft afgestoken dan wel heeft samengewerkt met anderen om dat te doen. Het enige dat vaststaat is dat de verdachte aanwezig was bij het strafbare feit, maar de enkele aanwezigheid, het niet ingrijpen of instemmen met het handelen van anderen, leidt op grond van jurisprudentie niet tot medeplegen.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor het bestanddeel levensgevaar. Uit forensisch onderzoek door een deskundige is immers gebleken dat enkel sprake is van gemeen gevaar voor goederen alsmede zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakOp basis van het dossier en het behandelde op de zitting kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat, als gevolg van de door de verdachte en de medeverdachte veroorzaakte ontploffing middels een cobra in het urinoir van de school ( [de benadeelde partij 5] ) een risico bestond op levensgevaar voor anderen. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 11 november 2023 blijkt dat leerlingen door de ontploffing (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, bestaande uit gehoorschade. Hierbij wordt opgemerkt dat er waarschijnlijk sprake zou zijn geweest van zwaarder lichamelijk letsel indien een leerling de toiletruimte had betreden, veroorzaakt door rondvliegende delen porselein van het urinoir.
In het proces-verbaal wordt geconcludeerd dat, naast het gemeen gevaar voor goederen te weten de toiletruimte en de daarin aanwezige objecten, sprake is geweest van gemeen gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor personen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd met betrekking tot het veroorzaken van levensgevaar en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder de verklaring van medeverdachte [de medeverdachte] , de getuigenverklaring van Karlioglu en de camerabeelden van de school – is gebleken dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte ten aanzien van de ontploffing gelet op de volgende omstandigheden.
De medeverdachte verklaart dat hij samen met de verdachte via snapchat een plan heeft gemaakt om een cobra af te steken in de toiletruimte van de school. De medeverdachte heeft vervolgens een cobra meegenomen naar school, waarna hij en de verdachte zich samen met diverse andere leerlingen hebben verzameld in de toiletruimte. De medeverdachte heeft vervolgens de cobra op het urinoir gelegd, waarna de verdachte de cobra heeft aangestoken met een zwarte aansteker. Deze verklaring van de medeverdachte vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige] , die verklaart dat hij heeft gezien dat er jongens om de verdachte en de medeverdachte heen stonden in de toiletruimte en dat hij op voorhand, zowel de dag ervoor als de dag zelf, al had gehoord van de medeverdachte dat er vuurwerk afgestoken zou worden op school. De omstandigheid dat de medeverdachte in eerste instantie niet heeft willen verklaren omdat ze hadden afgesproken geen namen te noemen, maar dit pas heeft gedaan nadat de verdachte zijn naam heeft genoemd, maakt zijn verklaring niet vaag of onaannemelijk. Daar komt bij dat de medeverdachte in zijn verklaring ook zichzelf heeft belast.
Uit de camerabeelden van de school blijkt dat de verdachte de toiletruimte in loopt en vervolgens het licht uit doet, waarna nog meerdere leerlingen de toiletruimte in komen. Kort daarna wordt gezien dat alle leerlingen de toiletruimte uit rennen, waarbij de verdachte als laatste in de groep de toiletruimte verlaat.
De verklaring van de verdachte dat hij enkel links bij de lichtknop vlak bij de deuropening heeft gestaan, het licht uit heeft gedaan en zo snel mogelijk is weggerend nadat hij een vonkje zag, vindt dan ook geen steun in de bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de verdachte gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die de medeverdachte volgens hem zou hebben verricht bij het urinoir en over de uiterlijke kenmerken van de cobra, terwijl hij naar eigen zeggen bij het lichtknopje en de deuropening van de toiletruimte stond, er wel dertig mensen in de toiletruimte stonden, het licht uit was en er meerdere mensen, tussen hem en het urinoir stonden. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dan ook niet aannemelijk en gaat hieraan voorbij.
Gelet op deze omstandigheden dan wel gedragingen van zowel de verdachte als de medeverdachte in samenhang bezien, acht de rechtbank dan ook voldoende wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 oktober 2023 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans zwaar vuurwerk, in een urinoir te leggen en met een aansteker af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een toiletruimte, waaronder in ieder geval een urinoir, plafondplaten en een spiegel, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [de benadeelde partij 1] , [de benadeelde partij 2] , [de benadeelde partij 3] , [de benadeelde partij 4] en anderen die zich in de nabijheid van de toiletruimte bevonden te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van één jaar onder de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren.
De officier van justitie heeft bij de strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het advies van de Raad te volgen, inhoudende dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van één jaar alsmede een eventuele werkstraf passend wordt geacht. De verdediging verzoekt bij de strafoplegging nadrukkelijk rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich ruim anderhalf jaar lang aan de gestelde schorsingsvoorwaarden gehouden, met als gevolg een positieve gedragsverandering. Hij heeft dagbesteding, bestaande uit school en werk, en er zijn geen zorgen omtrent zijn functioneren. Daarnaast is hij nooit eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing door een cobra in het urinoir van een middelbare school af te steken tijdens schooltijd, waardoor gevaar voor goederen en daarnaast ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een plan gemaakt om een cobra in de toiletruimte van de school af te steken, waarbij zij zoveel mogelijk leerlingen hebben verzameld in de toiletruimte zodat niet goed zichtbaar was wie de daders waren. De medeverdachte is degene geweest die de cobra heeft meegenomen en op het urinoir heeft gelegd, waarna de verdachte de cobra heeft aangestoken en zij samen met de andere leerlingen de ruimte uit zijn gevlucht. Tijdens hun vlucht hebben zij alleen aan hun eigen belang gedacht om snel weg te komen en hebben zij medeleerlingen en docenten die in de buurt van de toiletruimte waren niet gewaarschuwd voor de ontploffing. De ontploffing heeft ertoe geleid dat het urinoir volledig is weggeblazen en porseleinen delen de toiletruimte in zijn geprojecteerd, waardoor schade is ontstaan aan de toiletruimte en de daarin aanwezige objecten, zoals de afvoerleiding, de spiegel en het plafond. Ook zijn enkele porseleinen delen van het urinoir aangetroffen in de aula, waar diverse leerlingen zaten dan wel liepen.
Door de ontploffing hebben enkele leerlingen (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit gehoorschade. Uit de toelichting van de vorderingen van benadeelde partijen [de benadeelde partij 2] en [de benadeelde partij 1] blijkt dat het incident ingrijpende en langdurige gevolgen op hen heeft gehad. Zij hebben nog steeds last van hun oren, waarbij zij soms nog een piep horen, en zij ervaren onzekerheid omtrent hun gehoor in de toekomst. De exacte psychische gevolgen zijn niet duidelijk, omdat zij beiden niet willen/kunnen praten over de impact die het incident op hen heeft gehad. Het is dan ook nog onduidelijk wat de daadwerkelijke gevolgen voor hen in de toekomst zullen zijn met betrekking tot zowel hun gehoor als hun psychische toestand.
Het feit dat er niet meer slachtoffers dan wel zwaarder lichamelijk letsel is ontstaan, komt niet door het handelen van de verdachte. Het betrof een vrij te betreden toiletruimte direct naast de aula tijdens de pauze. Er waren dan ook veel leerlingen en docenten in de directe omgeving aanwezig. Het is daarom niet ondenkbaar dat een leerling het toilet had willen betreden ten tijde van de ontploffing dan wel dat een leerling in de aula geraakt zou worden door rondvliegende delen porselein van het urinoir, met alle gevolgen van dien. Verdachte heeft niets gedaan om schade voor leerlingen en docenten te voorkomen of te beperken. Dit soort feiten zorgt niet alleen voor veel schade en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook bij overige leerlingen en de docenten van de school. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk. Daarnaast vindt de rechtbank het gemak waarmee de verdachte tot dit feit is overgegaan zorgelijk, waarbij hij – ondanks het op voorhand bedachte plan – niet heeft stilgestaan bij de mogelijke (ernstige) gevolgen hiervan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 1 mei 2025, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
De Raad heeft daarin geadviseerd tot oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van één jaar onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich dient te houden aan een meldplicht. Tevens heeft de Raad geadviseerd een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag wegens diverse beschermde factoren. De verdachte heeft positieve dagbesteding, bestaande uit school en werk. Daarnaast is hij in de anderhalf jaar durende schorsingsperiode niet opnieuw in aanraking gekomen met de politie en heeft hij zich goed aan de bijzondere voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij laten zien met vrijheden en verantwoordelijkheid om te kunnen gaan. Desondanks zijn er nog wel zorgen over de houding van de verdachte indien hij schuldig wordt bevonden, omdat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag. Dit vergroot de kans op recidive. Gedurende de proeftijd is het daarom van belang dat de jeugdreclassering zich ook richt op een delictanalyse alsmede op begeleiding en ondersteuning op het gebied van zijn houding en vaardigheden.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en hieraan toegevoegd dat er ondanks de voornoemde zorgen ten aanzien van de houding en vaardigheden van de verdachte, geen aanwijzingen zijn dat hij gebaat is bij hulpverlening gericht op zijn sociale vaardigheden. Indien tijdens de begeleiding van de reclassering blijkt dat verdere hulpverlening nodig is, kan dit ingezet worden.
Namens de jeugdreclassering is op de zitting naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad
Conclusie
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Bij oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte vier dagen gedetineerd is geweest. Ook houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de duur van de schorsingsvoorwaarden. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het advies van de Raad om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen moet worden opgelegd met een proeftijd van één jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank vindt het verder noodzakelijk dat de verdachte zich gedurende deze proeftijd zal houden aan een meldplicht en zijn medewerking zal verlenen aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om nog een taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig (80) uren op te leggen.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet
teruggegeven voorwerp, te weten een jas van het merk [merk] (goednummer [goednummer] ) dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.029,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling. De gestelde schade bestaat uit € 29,60 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit oordopjes (€ 4,00), parkeerkosten (€ 10,84) en reiskosten (€ 14,76).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en matiging van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gezien de bepleite vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan (voldoende) onderbouwing. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van
€ 1.000,00.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de onderbouwing van de materiële schade betreffende de parkeerkosten is echter gebleken dat de kosten in totaal € 9,84 (€ 3,00, € 3,34 en € 3,50) bedragen. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 28,60, bestaande uit voornoemde parkeerkosten (€ 9,84), reiskosten (€ 14,76) en oordopjes (€ 4,00). De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade afwijzen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en de medeverdachte
( [de medeverdachte] ), omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met hem heeft gepleegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 13.033,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling. De gestelde schade bestaat uit
€ 12.358,00 aan materiële schade en € 675,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor reparatie van de toiletruimte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde immateriële schade, nu de vordering is ingediend door een stichting die geen immateriële schade kan hebben geleden. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade te schatten op € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gezien de bepleite vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet- ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging in het bijzonder nog gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden omdat de vordering is ingediend door een school, te weten een stichting, die geen immateriële schade kan hebben geleden in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking kan komen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing nu enkel een kostenberaming is meegestuurd en eveneens niet duidelijk is of en zo ja hoeveel de verzekering heeft vergoed. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiele schade niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen nu deze is ingediend uit naam van een stichting niet zijnde een persoon, wat maakt dat er geen sprake kan zijn van geleden immateriële schade.
8.3.
Benadeelde partij [de benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.250,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gezien de bepleite vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.000,00.
Oordeel rechtbank
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en de medeverdachte
( [de medeverdachte] ), omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met hem heeft gepleegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, , 77aa, 77gg, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
negentig (90) dagen, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem, op de door de jeugdreclassering te bepalen tijden en plaatsen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking zal verlenen aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd aan de Diakenhuisweg 19, 2033 AP te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tachtig (80) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.278,60, bestaande uit € 28,60 voor de materiële en
€ 1.250,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de meer of anders gevorderde materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.278,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 5]geleden immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 2]
geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een jas van het merk [merk] (goednummer: [goednummer] ).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. J. Lintjer en mr. E.K.A. van den Bos, rechters, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2025.
Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.