ECLI:NL:RBNHO:2025:6673

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
C/15/365890 / KG RK 25-411
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoekster als verdachte

Op 5 juni 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die gedetineerd is in P.I. Utrecht. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. M. Visser, mr. M.W. Groenendijk en mr. A.M.C. de Haan in een aanhangige strafzaak. Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek op 2 juni 2025 ingediend, maar de wrakingskamer heeft geoordeeld dat dit verzoek te laat is ingediend, aangezien de feiten waarop het verzoek is gebaseerd, bekend waren sinds de pro forma zitting op 23 april 2025. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster meer dan vijf weken heeft gewacht met het indienen van haar verzoek, wat niet in overeenstemming is met de vereisten voor een tijdige wraking.

Daarnaast heeft de wrakingskamer overwogen dat het verzoekschrift geen gronden bevatte die zouden kunnen wijzen op partijdigheid van de rechters. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift weliswaar punten uiteengezet die haar onvrede over de gang van zaken tijdens het strafrechtelijk onderzoek weergeven, maar deze zijn niet voldoende om te concluderen dat de rechters partijdig zijn of de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer heeft daarom besloten verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar wrakingsverzoek en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/365890 / KG RK 25-411
Beslissing van 5 juni 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis,
verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. Visser, mr. M.W. Groenendijk en mr. A.M.C. de Haan,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, team Straf, aanhangige zaak met als parketnummer 15/068166-24, hierna te noemen: de hoofdzaak. Het verzoekschrift is niet gedateerd, maar op 2 juni 2025 door de wrakingskamer ontvangen.
1.2
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van dit verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1.
De hoofdzaak betreft een strafzaak waarbij verzoekster verdachte is. Aan verzoekster is (onder meer) ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd) belaging, het overtreden van een gedragsaanwijzing en een poging tot het onttrekken van drie minderjarigen aan het wettig over hen gesteld gezag. Verzoekster bevindt zich in voorlopige hechtenis.
2.2.
Uit het strafdossier blijkt dat op 23 april 2025 een (pro forma-) zitting heeft plaatsgevonden van de meervoudige kamer, waarin de rechters zitting hadden.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster begint haar verzoekschrift met een puntsgewijze opsomming:
* causaal verband toont de verborgen motivatie van LDH (de wrakingskamer begrijpt: [naam]) en politie;
* Reclassering Nederland onderschrijft het verband tussen de gebeurtenissen sinds verzoek teruggeleiding in 2023;
* onpartijdigheid van de rechters kan men zo niet waarborgen.
In het vervolg van het verzoekschrift werkt verzoekster deze punten verder uit.

4.De beoordeling

4.1
Op verzoek van een verdachte in een strafzaak kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. [1]
4.2.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de gang van zaken tijdens de pro forma- zitting van 23 april 2025, is het verzoek te laat ingediend. Het wrakingsverzoek is op 2 juni 2025, dus meer dan vijf weken na 23 april 2025, ontvangen. De wrakingskamer overweegt dat het een verzoeker tot wraking is gegund enige tijd voor reflectie te nemen. In dit geval heeft het echter te lang geduurd voordat verzoekster haar wrakingsverzoek heeft ingediend.
4.3.
Nog afgezien daarvan bevat het verzoekschrift geen gronden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechters partijdig zijn of de schijn van partijdigheid hebben gewekt. In het verzoek zet verzoekster met name uiteen waarom zij vindt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en beklaagt zij zich in algemene zin over de gang van zaken tijdens het strafrechtelijk onderzoek. Dat, zoals verzoekster heeft geschreven,
mr. Visser dezelfde achternaam heeft als een medewerker van het LDH en/of de Dienst Justitiële Inrichtingen, levert geen zwaarwegende redenen op dat de betreffende rechter een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of voor objectiveerbare twijfel aan haar onpartijdigheid.
4.4.
De wrakingskamer zal verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart verzoekster in het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de teamvoorzitters van team Straf en het Openbaar Ministerie een eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. S. W.S. Kiliç en
mr. D.DM. Hazeu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 512 en 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.