ECLI:NL:RBNHO:2025:6742

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/15/364496 / KG ZA 25-230
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en beslaglegging tussen aandeelhouders van Zorggroep Laag Holland B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een executiegeschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., en hun tegenpartijen, [gedaagde] B.V. en HOLDING MIDDENWEG B.V. De gedaagden hebben executoriaal beslag gelegd op de activa van de eisers, omdat zij zouden hebben verbeurd aan dwangsommen ter hoogte van € 60.000,- uit een eerder kortgedingvonnis van 4 september 2024. De eisers betwisten echter de verbeurte van deze dwangsommen en stellen dat het beslag onterecht is gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat slechts één van de zes aangezegde dwangsommen daadwerkelijk is verbeurd, waardoor de vordering van de eisers tot opheffing van het beslag voor het overige moet worden toegewezen. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen heeft afgewogen. De eisers hebben aangevoerd dat de gedaagden misbruik maken van het kortgedingvonnis en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De gedaagden hebben daarentegen gesteld dat de eisers geen spoedeisend belang hebben en dat de dwangsommen wel degelijk zijn verbeurd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat het beslag grotendeels moet worden opgeheven, maar dat de gedaagden niet opnieuw executiemaatregelen mogen treffen in verband met de andere vermeende overtredingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: C/15/364496 / KG ZA 25-230
Vonnis in kort geding van 20 juni 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
eiseressen,
advocaat mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 3],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING MIDDENWEG B.V.,
gevestigd te Purmerend,
gedaagden,
advocaten mr. A.J. Ploeg en mr. C. Zwetsloot te Utrecht.
Partijen zullen hierna respectievelijk enerzijds [eiseres 1] en [eiseres 2], dan wel (gezamenlijk) [eiseressen] en anderzijds [gedaagde] en Holding Middenweg dan wel (gezamenlijk) [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaardingen van 15 mei 2025 met 22 producties
  • de brief van 22 mei 2025 van mr. Ploeg voornoemd met 15 producties
  • de mondelinge behandeling van 23 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
  • de pleitaantekeningen van [eiseressen]
  • de pleitnota van [gedaagden]
  • de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling
  • het verzoek van partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), statutair bestuurder van [eiseres 1]
  • [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), statutair bestuurder van [eiseres 2]
  • mr. Elkhuizen voornoemd
  • [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), statutair bestuurder van [gedaagde]
  • [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]), statutair bestuurder van Holding Middenweg
  • mrs. Ploeg en Zwetsloot voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Deze zaak betreft een executiegeschil. [gedaagden] hebben ten laste van [eiseressen] executoriaal beslag gelegd, omdat er voor een bedrag van € 60.000,- aan dwangsommen zou zijn verbeurd uit hoofde van een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 4 september 2024. Volgens [eiseressen] zijn er echter geen dwangsommen verbeurd en is ten onrechte beslag gelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat slechts één van de in totaal zes aangezegde dwangsommen is verbeurd, zodat de vordering van [eiseressen] tot opheffing van het beslag voor het overige moet worden toegewezen.

3.Feiten

3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] houden ieder 20% van de aandelen in Zorggroep Laag Holland B.V. (hierna: ZLH
). [gedaagde] en Holding Middenweg houden ook ieder 20% van de aandelen in ZLH. Novaborch B.V. (hierna: Novaborch), houdt eveneens 20% van de aandelen in ZLH.
3.2.
ZLH exploiteert middels verschillende vennootschappen zes apotheken in Purmerend en Monnickendam. Daarnaast houdt ZLH 75% van de aandelen in de 24-uurs Apotheek Waterland B.V., welke vennootschap een apotheek exploiteert in het Dijklander Ziekenhuis in Purmerend. In totaal zijn bij de zeven apotheken ongeveer 135 medewerkers werkzaam.
3.3.
In de door partijen met ZLH gesloten Managementovereenkomst van 2 januari 2017 is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
2.4
In geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de Manager – of anderszins onmogelijkheid van de Management B.V. om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten – zal de Vennootschap de in artikel 2.1 genoemde managementvergoeding doorbetalen totdat de managementovereenkomst wordt beëindigd, met dien verstande dat de werkzaamheden van de Management B.V. gedurende 30 kalenderdagen worden waargenomen door een in overleg met de Vennootschap aan te wijzen (rechts)persoon en daarna de kosten van waarneming in mindering strekken op de managementvergoeding zoals beschreven in artikel 2.1. De kosten van waarneming worden vastgesteld op basis van het volgens de normen van de KNMP gangbare salaris voor een 6e jaars beherend apotheker, ongeacht of de daadwerkelijk gemaakte kosten hoger of lager zijn.
(…)
3.4.
In een door [eiseressen] tegen Novaborch aanhangig gemaakt kort geding inzake terugtreding door Novaborch als bestuurder van en verkoop van diens aandelen in ZLH – in welke procedure [gedaagden] zijn tussengekomen – heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 4 september 2024 vonnis gewezen (hierna: het Kortgedingvonnis).
3.5.
Op 10 februari 2025 hebben [gedaagden] het Kortgedingvonnis aan [eiseressen] laten betekenen.
3.6.
Bij deurwaardersexploot van 27 maart 2025 hebben [gedaagden] aan [eiseressen] – onder verwijzing naar r.o. 6.12 van het Kortgedingvonnis – de verbeurte van zes dwangsommen aangezegd.
3.7.
Bij brief van 7 april 2025 heeft (de advocaat van) [gedaagden] (de advocaat van) [eiseressen] gesommeerd over te gaan tot uitbetaling van de (door [eiseressen] niet betaalde) managementvergoeding voor [gedaagden]
3.8.
Bij brief van 9 april 2025 heeft (de advocaat van) [eiseressen] onder meer het volgende aan (de advocaat van) [gedaagden] geschreven:
(…)
Partijen zijn overeengekomen dat, in het geval van ziekte, de zieke bestuurder gedurende 30 dagen recht heeft op doorbetaling van managementvergoeding en daarna niet, althans dat daarna een volgens de normen van de KNMP gangbaar salaris voor een 6e jaars beherend apotheker op de managementvergoeding in mindering wordt gebracht. Deze afspraak is vastgelegd in artikel 2.4 van de managementovereenkomsten.
(…)
3.9.
Op 14 april 2025 hebben [gedaagden] executoriaal derdenbeslag onder ZLH gelegd ten laste van [eiseressen]

4.Het geschil

4.1.
[eiseressen] vorderen om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1.
gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na vonnis de op 14 april 2025 ten laste van [eiseressen] onder ZLH gelegde beslagen op te heffen en gedaagden te verbieden om, in verband met (een deel van) de vermeende zes overtredingen waarvoor op 27 maart 2025 een bevel tot betaling van dwangsommen is gedaan, opnieuw executiemaatregelen te treffen, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per overtreding en EUR 5.000 per (dag}deel dat de overtreding voortduurt met een maximum van EUR 200.000;
2.
gedaagden hoofdelijk te veroordeling in de kosten van dit geding, nakosten daaronder begrepen.
4.2.
Aan hun vordering leggen [eiseressen] – samengevat – ten grondslag dat het Kortgedingvonnis door [gedaagden] wordt misbruikt met het oog op de eigen financiële aandeelhoudersbelangen van [gedaagden] en dat geen dwangsommen verbeurd zijn. De door [gedaagden] genoemde grondslagen voor verbeurte van die dwangsommen treffen geen doel zodat de beslagen dienen te worden opgeheven, aldus [eiseressen]
4.3.
[gedaagden] voeren tot hun verweer – kort gezegd – aan dat [eiseressen] geen spoedeisend belang hebben gesteld ten aanzien van hun vorderingen. [gedaagden] hebben in totaal een zestal schendingen van het Kortgedingvonnis geconstateerd, resulterend in de verbeurte van dwangsommen, terwijl dat vonnis geen feitelijke of juridische misslag bevat. Ook is geen sprake van misbruik van recht door [gedaagden] De vorderingen van [eiseressen] moeten dan ook worden afgewezen, aldus [gedaagden]
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
[eiseressen] hebben onweersproken gesteld dat als gevolg van het door [gedaagden] gelegde beslag de managementvergoedingen van [eiseressen] niet uitbetaald konden worden. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vorderingen tot opheffing van dat beslag gegeven.
Inhoudelijk
5.2.
[eiseressen] vorderen de opheffing van het door [gedaagden] gelegde executoriale derdenbeslag. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling ten uitvoer kan worden gelegd. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van de veroordeling in het Kortgedingvonnis, althans over de vraag of de aan die veroordeling verbonden dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
5.3.
In het Kortgedingvonnis is onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
De zaak in het kort
Het gaat hier om een geschil tussen de aandeelhouders van ZLH, een onderneming waarin apotheken worden geëxploiteerd. De vraag die partijen in de hoofdzaak verdeeld houdt is of de managementovereenkomst van tussen ZLH en Novaborch is geëindigd doordat haar bestuurder van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De eiseressen in het incident tot tussenkomst zijn ook aandeelhouders van ZLH en vrezen dat hun belangen zullen worden geschaad als de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, omdat dat gevolgen heeft voor het bestuur en de aandeelhoudersverhoudingen.
(…)
6 De beslissing
De voorzieningenrechter
(…)
in de tussenkomst
6.12.
veroordeelt [eiseressen] het vigerende juridisch kader van bestuur en besluitvorming van ZLH, meer in het bijzonder met betrekking tot de uit dien hoofde geldende voorschriften voor besluitvorming in het bestuur respectievelijk de aandeelhoudersvergadering van ZLH, ten aanzien van [gedaagden] te respecteren en na te leven, op de wijze waarop daar aan vanaf 2016 uitvoering werd gegeven, na betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van eenmalig € 10.000,- per schending en € 5.000,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat de schending voortduurt, met een maximum aan in totaal te verbeuren dwangsommen van € 200.000,00,
(…)
5.4.
Volgens [gedaagden] hebben [eiseressen] (r.o. 6.12 van) het Kortgedingvonnis meermaals geschonden, zodat in totaal (3x2=) 6 dwangsommen zijn verbeurd. Die schendingen hebben [gedaagden] nader toegelicht bij deurwaardersexploot van 27 maart 2025. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
dat gerequireerden zich volgens requirant niet aan de veroordeling hebben gehouden, althans er hebben overtredingen plaatsgevonden, aldus hebben gerequireerden 6 dwangsom(men) van € 10.000, • verbeurd, te weten het door [eiseressen] in strijd met het vigerende juridisch kader van ZLH:
1.
zonder vooraankondiging en zonder overleg met [gedaagde] B.V. respectievelijk Holding Middenweg B.V. ZLH te bewegen van het ene op het andere moment te staken het betalen van de door ZLH aan [gedaagde] B.V. respectievelijk Holding Middenweg B.V. verschuldigde managementvergoedingen alsmede het, vervolgens, niet (door ZLH laten) reageren op schriftelijke sommaties zijdens [gedaagde] B.V. respectievelijk Holding Middenweg B.V. tot voldoening hiervan (2 overtredingen);
2.
zonder acht te slaan op de geschreven en ongeschreven omgangsvormen die deel uitmaken van voornoemd vigerende juridisch kader dan wel hieruit voortvloeien, zich regelmatig jegens [gedaagde] B.V. respectievelijk Holding Middenweg B.V. te misdragen tijdens bestuursvergaderingen, meer in het bijzonder tijdens de bestuursvergaderingen van 28 januari 2025 alsmede 12 februari 2025 (2 overtredingen);
3.
saboteren van het van het vigerende juridisch kader van ZLH deel uitmakende collegiale bestuur, door enerzijds solistisch te handelen zonder ter zake [gedaagde] (tijdig) te informeren en van de benodigde onderliggende documenten te voorzien en anderzijds niet bereid te zijn (operationele) afspraken ten behoeve van het bestuur en de bestuurbaarheid van ZLH te maken in de vorm van een directiereglement (2 overtredingen),
(…)
5.5.
De grondslag van de stelling van [gedaagden] dat dwangsommen zijn verbeurd is op grond van bovenbedoeld deurwaardersexploot drieledig. De voorzieningenrechter zal deze drie verschillende grondslagen hierna bespreken en beoordelen.
ad 1. – Staken betalen managementvergoedingen
5.6.
[eiseressen] hebben ervoor gezorgd dat ZLH de uitbetaling van de managementvergoedingen aan [gedaagden] heeft gestaakt met een beroep op artikel 2.4 van de Managementovereenkomst (zie hierboven in 3.3) in combinatie met het bepaalde in artikel 2.2 en 2.7 van de Aandeelhoudersovereenkomst, waarin – samengevat – is opgenomen dat de Aandeelhouders jegens elkaar verplicht zijn een toereikende arbeidsongeschiktheidsverzekering te sluiten en dat bij verhindering door onder meer ziekte en arbeidsongeschiktheid van een Apotheker langer dan 30 kalenderdagen diens werkzaamheden zullen worden waargenomen, de kosten waarvoor in mindering komen op de managementvergoeding.
5.7.
Volgens [gedaagden] zijn deze bepalingen nooit toegepast en is toepassing ervan in strijd met het vigerende juridische kader, maar ter zitting hebben [eiseressen] onweersproken gesteld dat die bepalingen ook nooit eerder aan de orde zijn geweest, omdat geen van partijen ooit langer dan 30 dagen ziek is geweest. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze bepalingen dan ook deel uit van het vigerende juridisch kader dat [eiseressen] volgens het Kortgedingvonnis moeten naleven.
5.8.
De uitleg die [eiseressen] aan vorenbedoelde bepalingen geven, te weten dat er ná 30 kalenderdagen ziekte of arbeidsongeschiktheid in het geheel geen managementvergoeding meer verschuldigd is omdat partijen dan zouden terugvallen op de door hen het te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering, sluit niet aan bij die bepalingen. In artikel 2.4 van de Managementovereenkomsten is immers met zoveel woorden opgenomen dat de managementvergoeding zal worden doorbetaald totdat de managementovereenkomst wordt beëindigd, met dien verstande dat de kosten voor waarneming daarop in mindering strekken. Een eventueel restant na aftrek van de waarnemingskosten dient dus gewoon betaald te worden.
5.9.
Ter zitting hebben [eiseressen] onweersproken gesteld dat de kosten voor waarneming “volgens de normen van de KNMP gangbare salaris voor een 6e jaars beherend apotheker” hoger zijn dan de maandelijkse managementvergoeding, zodat per saldo niets resteert om uit te keren. Voor [betrokkene 4] – ten behoeve van wie waarneming is geregeld conform het bovenbedoelde regime – geldt dus dat de niet-betaling van de managementvergoeding vanaf het moment dat haar ziekte c.q. arbeidsongeschiktheid langer dan 30 kalenderdagen heeft geduurd in overeenstemming is met het vigerende juridisch kader van bestuur en besluitvorming van ZLH. Daarmee hebben [eiseressen] dus niet in strijd met de veroordeling van het Kortgedingvonnis gehandeld en dus ook geen dwangsom verbeurd, zodat beslaglegging op die grond niet had mogen plaatsvinden.
5.10.
Voor [betrokkene 3] is dat echter anders. Ter zitting is immers gebleken dat voor hem geen waarneming is geregeld als bedoeld in de overeenkomsten (en dus ook niet in die zin kosten voor waarneming zijn gemaakt), maar dat zijn afwezigheid wegens ziekte ‘onderling is opgevangen’. Bij gebrek aan (duidelijk inzichtelijk) gemaakte waarnemingskosten had [betrokkene 3] op grond van het vigerend juridisch kader dus niet (volledig) gekort mogen worden op diens managementvergoeding. In zoverre is het beslag dus terecht gelegd.
ad 2. – Misdragen tijdens bestuursvergaderingen
5.11.
Uit het deurwaardersexploot van 27 maart 2025 (zie hierboven in 5.4) zou het volgens [gedaagden] bij de verbeurte van twee dwangsommen gaan om misdragingen door [eiseressen] “tijdens bestuursvergaderingen, meer in het bijzonder tijdens de bestuursvergaderingen van 28 januari 2025 alsmede 12 februari 2025”. Maar omdat de eerste datum gelegen is op een moment van vóór de betekening van het Kortgedingvonnis, kan op die datum in ieder geval nog geen dwangsom verbeurd zijn geraakt. Voor díe dwangsom is het beslag dus ten onrechte gelegd.
5.12.
Uit het transcript van de tweede vergadering valt af te leiden dat sprake is geweest van een zeer onaangename sfeer tussen partijen tijdens een vergadering met – zacht gezegd – onaardige woorden en stevige stellingnames. Hoewel die sfeer zeer onaangenaam was, is het gedrag van [eiseressen] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te kenmerken als handelen in strijd met de jegens elkaar in acht te nemen redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW, mede gelet op het feit dat er diverse kwesties tussen partijen spelen en zij daar uiteenlopende standpunten in (mogen) innemen. Dat de toon grimmiger is dan nodig, doet daaraan onvoldoende af. Ook is voorshands niet (voldoende) gebleken dat [eiseressen] anderszins zodanig in strijd hebben gehandeld met ‘de geschreven en ongeschreven omgangsvormen die deel uitmaken van voornoemd vigerende juridisch kader dan wel hieruit voortvloeien’, dat zij een dwangsom hebben verbeurd. Dat de tweede dwangsom is verbeurd, is dan ook niet (voldoende) aannemelijk geworden, zodat ook hiervoor het beslag ten onrechte is gelegd.
ad 3. – Saboteren van het van het vigerende juridisch kader van ZLH
5.13.
Tot slot zouden twee dwangsommen verbeurd zijn, omdat [eiseressen] volgens [gedaagden] het vigerend juridisch kader zouden hebben gesaboteerd, “door enerzijds solistisch te handelen zonder ter zake [gedaagden] (tijdig) te informeren en van de benodigde onderliggende documenten te voorzien en anderzijds niet bereid te zijn (operationele) afspraken ten behoeve van het bestuur en de bestuurbaarheid van ZLH te maken in de vorm van een directiereglement”. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
5.14.
Dat [eiseressen] [gedaagden] niet (tijdig) zouden hebben geïnformeerd of van stukken te voorzien, is niet (voldoende gemotiveerd) onderbouwd. Met [eiseressen] is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet voldoende duidelijk is aan welke informatieverplichting niet zou zijn voldaan en wat [eiseressen] dan in de ogen van [gedaagden] anders hadden moeten doen. Bij die stand van zaken kan niet worden bepaald of (laat staan in hoeverre) een dwangsom is verbeurd, zodat dat ook niet als grondslag voor het gelegde beslag kan gelden.
5.15.
Ten overvloede wordt hier herhaald dat in de veroordeling van het Kortgedingvonnis is bepaald dat [eiseressen] het vigerend juridisch kader dienden na te leven. Met die veroordeling is bedoeld dat ‘
business as usual’ ongestoord zou kunnen plaatshebben. Daarmee zijn [eiseressen] echter vanzelfsprekend níet veroordeeld tot het maken van
nieuweafspraken in de vorm van een – tot dat moment nog niet tussen partijen overeengekomen – directiereglement. Daarmee leggen [gedaagden] de veroordeling dus ruimer uit dan die is uitgesproken. Omdat de dwangsom dus geen betrekking kan hebben op een directiereglement, kan een eventueel gebrek aan bereidheid om operationele afspraken daarover te maken dus ook niet leiden tot de verbeurte daarvan. Als grondslag voor het gelegde beslag kan het dan ook evenmin dienen.
Conclusie
5.16.
De slotsom van het voorgaande is dat het beslag grotendeels zal worden opgeheven en het gevorderde verbod om – naar de voorzieningenrechter begrijpt: op dezelfde grondslag – opnieuw executiemaatregelen te treffen zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.17.
Gelet op het feit dat het beslag niet integraal wordt opgeheven, en het door [gedaagden] gevoerde verweer deels stand houdt – en elk van partijen dus als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen – zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
heft op de op 14 april 2025 ten laste van [eiseressen] onder ZLH gelegde beslagen voor zover deze doel hebben getroffen voor meer dan de verbeurte van één dwangsom (als bedoeld in 5.10),
6.2.
verbiedt [gedaagden] om in verband met de andere vijf vermeende overtredingen waarvoor op 27 maart 2025 een bevel tot betaling van dwangsommen is gedaan opnieuw executiemaatregelen te treffen,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 20 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936