ECLI:NL:RBNHO:2025:6794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
HAA 25/2509
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in verband met intrekking van maatwerkvoorziening beschermd wonen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 juni 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening toegewezen. De zaak betreft de intrekking van de maatwerkvoorziening beschermd wonen van de verzoeker door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat de verzoeker zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden die aan de maatwerkvoorziening waren verbonden. De verzoeker, die kampt met lichamelijke en psychische problematiek, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn voorziening en verzoekt om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat er een spoedeisend belang is, aangezien de verzoeker door de intrekking van de voorziening dakloos is geworden en momenteel in zijn auto verblijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van het college tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2509

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W. Albers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigden: mr. T.F. Baars, L. Ramak en T. de Goede).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over intrekking van verzoekers maatwerkvoorziening beschermd wonen. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of verzoeker een spoedeisend belang heeft en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Volgens de voorzieningenrechter kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het besluit tot beëindiging van de beschermd wonen voorziening in bezwaar overeind zal kunnen blijven. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.
2.1.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2025 heeft het college de aan verzoeker op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekende maatwerkvoorziening beschermd wonen ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college. Tevens zijn [naam 1] en [naam 2] , werkzaam voor Zorg in Holland (ZIH), verschenen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Inleiding
3.1.
Verzoeker heeft lichamelijke en psychische problematiek. Hij heeft (ernstige) rugklachten en heeft moeite met contact met derden en agressieregulatie. Hij heeft al geruime tijd een bewindvoerder. Hij heeft samen met zijn hond, onder begeleiding, in zogenoemde contingent- en PACT-woningen gewoond. Deze trajecten zijn om verschillende redenen gestagneerd, waarna verzoeker begin 2024 (opnieuw) op de wachtlijst is geplaatst om voor een zogenoemde PACT-woning in aanmerking te komen.
3.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 2 februari 2024 een uitspraak gedaan. [1] Naar aanleiding hiervan heeft het college aan verzoeker voor de periode van 4 maart 2025 tot en met 3 maart 2025 een maatwerkvoorziening beschermd wonen toegekend. Een en ander in afwachting van verkrijging van een PACT-woning. Verzoeker is begeleid door ZIH en is gaan wonen in een door ZIH gehuurde woning aan de [adres] .
3.3.
Na heronderzoek heeft het college deze voorziening bij besluit van 6 februari 2025 verlengd tot 8 maart 2026. Daarbij is vermeld aan welke voorwaarden verzoeker zich moet houden en in welke gevallen het besluit stopt.
3.4.
Het college heeft vervolgens op 31 maart 2025 besloten om de voorziening in te trekken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden. Verzoeker heeft volgens het college de kans gehad om zijn gedrag aan te passen, maar dat is niet gelukt. De hulpverlener kan daarom niet helpen. Een andere hulpverlener of zorgaanbieder die hem kan helpen is er volgens het college niet. De zorg wordt dan ook eenzijdig beëindigd. Het beschermd wonen stopt als gevolg hiervan op 30 april 2025.
3.5.
Verzoekers woning is ontruimd, leeggehaald en zijn hond is naar het asiel gebracht. Verzoeker verblijft thans in zijn auto.
Standpunten verzoeker en verzoek om voorlopige voorziening
4.
4.1.
Verzoeker stelt zich in bezwaar op het standpunt dat het college niet over heeft mogen gaan tot intrekking van de voorziening beschermd wonen. Hij stelt – samengevat –dat hij goede redenen had om de zorgovereenkomst niet meteen te tekenen. Los daarvan heeft hij, nog voordat het besluit genomen werd, aangegeven dat hij daartoe wel bereid is. Een getekende verklaring overlegt verzoeker alsnog. Waarschuwingen heeft hij nooit ontvangen, bovendien zijn de regels waaraan hij zich niet zou hebben gehouden volgens hem niet duidelijk omschreven. Verzoeker is bekend met problemen met communicatie en agressieregulering. Van bedreigingen is geen sprake geweest. Niet kan worden volgehouden dat verzoeker zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Het college heeft de belangen van verzoeker niet afgewogen. De gevolgen van het besluit van verweerder zijn disproportioneel. Hij is dakloos geworden, slaapt in zijn auto en is zijn hond kwijt geraakt. Hij heeft het vermoeden dat het besluit (gehaast) genomen is omdat zijn gemachtigde druk heeft gelegd op de besluitvorming rond de PACT-woning.
4.2.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om het college op te dragen hem:
- hangende de afhandeling van zijn bezwaar toe te laten tot de maatschappelijke opvang (de voorzieningenrechter begrijpt, beschermd wonen) conform eerdere eisen;
- binnen de kortst mogelijke termijn een PACT -woning toe te wijzen conform eerdere beschikking.
Standpunten college
5. Het college stelt zich op het standpunt dat het verzoeker duidelijk was aan welke afspraken hij zich moest houden en dat er geen twijfel over kan bestaan dat hij dit niet heeft gedaan. Hierbij verwijst het college naar de door ZIH opgemaakte dagrapportages en door de ketenregisseur aan verzoeker verstuurde e-mails. Dat inmiddels een zorgovereenkomst is getekend doet daar volgens het college niet aan af. Vervolgens stelt het college dat niet lichtvaardig over is gegaan tot beëindiging van de voorziening beschermd wonen. Er is steeds geprobeerd in gesprek te blijven. Het college is zich er bewust van dat de beëindiging vervelende gevolgen heeft voor verzoeker. Hij heeft echter voldoende de gelegenheid gehad om zijn gedrag en opstelling te veranderen. Er is een plek in de maatschappelijke opvang mogelijk, zonder hond. Dat is hem ook aangeboden. Andere mogelijkheden zijn er niet (meer). Een PACT-woning is, bij gebrek aan bereidwillige zorgaanbieder en woningcorporatie, geen optie.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig. Verzoeker is als gevolg van het besluit zijn woonruimte en begeleiding kwijtgeraakt, alsmede zijn hond, en hij slaapt op dit moment in zijn auto.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
7. Volgens de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit voorlopig oordeel is gekomen.
Toetsingskader
8. Beëindiging van een maatwerkvoorziening beschermd wonen is een voor verzoeker belastend besluit. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust. Hieruit volgt dat het college zorgvuldig onderzoek moet verrichten en de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen voordat tot een besluit als dit kan worden overgegaan.
9. Gelet op artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo kan het college een toegekende maatwerkvoorziening intrekken als vastgesteld wordt dat de client niet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden voldoet. Als het college vindt dat dit het geval is, moet zij vervolgens, voordat zij gebruik maakt van deze bevoegdheid, de daarbij betrokken belangen afwegen.
Heeft verzoeker zich aan de gestelde voorwaarden gehouden?
10. Vooropgesteld moet worden dat het voor de ontvanger van een maatwerkvoorziening duidelijk moet zijn aan welke voorwaarden moet worden gehouden om beëindiging te voorkomen. Zeker in het geval van verzoeker geldt dat hij al lange tijd bekend is bij het college en daarmee ook zijn problematiek, zoals het mijden van contact en begeleiding, omdat dit bij hem leidt tot frustratie en als gevolg daarvan zich agressief uiten. Dit volgt ook uit het dossier, waarin een (ongedateerd) verslag van HVO-Querido is gevoegd over de periode tot mei 2023. De voorzieningenrechter begrijpt dat van verzoeker ook werd verwacht dat hij een agressieregulatietraining zou moeten volgen, maar of die ook aan hem is aangeboden in 2024/2025 is niet duidelijk. Er is kennelijk geen zorgplan opgesteld voorafgaand aan het toekenningsbesluit van 15 augustus 2024. In een dergelijke situatie dient het college zich er extra bewust van te zijn dat voor verzoeker voorwaarden aan de maatwerkvoorziening daadwerkelijk duidelijk zijn en hem tijdig hebben bereikt.
10. Voorts neemt de voorzieningenrechter in overweging dat het zo moge zijn dat er tussen verzoeker en de zorgcoördinator van ZIH wrijvingen hebben plaatsgevonden, te dien aanzien zijn in het besluit tot verlenging van 6 februari 2025 geen voorwaarden opgenomen.
10. Bij het besluit tot de verlenging van de maatwerkvoorziening is verzoeker erop gewezen dat hij zich aan de volgende voorwaarden moet houden:
- 1 x in de 3 weken heeft hij telefonisch contact met ZIH;
- 1 x per maand komt er iemand van ZIH in de woning of de bewindvoerder wil deze taak op zich nemen;
- Verzoeker tekent een zorgovereenkomst met ZIH;
- Verzoeker moet te allen tijde onderhoud aan de woning toelaten;
- Indien er tussendoor zaken zijn, neemt verzoeker contact op met zijn bewindvoerder die het contact verder onderhoudt met gemeente en zorgaanbieder.
Verder is aangegeven dat het besluit – onder meer – stopt als er sprake is van een herhaald en/of ernstig wangedrag binnen de woonvoorziening en/of onzorgvuldig gebruik van de toegekende maatwerkvoorziening.
13. Het college stelt dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan deze voorwaarden, met uitzondering van het toelaten tot de woning voor onderhoud. De voorzieningenrechter constateert dat in het onderhavige besluit tot beëindiging niet is toegelicht op welk moment overtredingen zouden hebben plaatsgevonden c.q. zijn geconstateerd.
14. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het college vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd en duidelijk gemaakt dat verzoeker de genoemde voorwaarden niet correct is nagekomen. Waarbij van belang is dat, gelet op de consequenties van deze vaststelling, namelijk het verlies van de indicatie en daarmee de woning en begeleiding, niet lichtvaardig geconcludeerd kan worden dat deze voorwaarden zouden zijn overtreden. Het startpunt daarbij is het moment dat deze voorwaarden aan verzoeker bekend zijn gemaakt met het besluit tot verlenging.
15. Dat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarde(n) om 1x in de drie weken telefonisch contact te hebben met ZIH en dat verzoeker indien er tussendoor zaken zijn contact op moet nemen met zijn bewindvoerder die verder contact onderhoudt met de gemeente en zorgaanbieder is onvoldoende onderbouwd en lijkt niet in overeenstemming met de dagrapportages. Op 13 februari 2025 is genoteerd dat de werkzaamheden in goede orde konden worden uitgevoerd. Op 28 februari 2025 is er contact geweest met de bewindvoerder van verzoeker. Op 3 maart 2025 meldt de gemachtigde van verzoeker zich bij ZIH per email met vragen over de zorgovereenkomst. Op 11 maart 2025 reageert verzoeker op een email van ZIH. Dat deze contacten niet voldoende zijn geweest, is niet gebleken. Daarnaast is niet gebleken of onderbouwd dat verzoekers bewindvoerder niet bij hem thuis zou zijn geweest. Evenmin is gebleken of onderbouwd dat er tussendoor zaken waren waarvoor verzoeker contact met zijn bewindvoerder moest opnemen, althans dat hij dit niet zou hebben gedaan. Ten aanzien van het tekenen van de zorgovereenkomst staat vast dat verzoeker deze (inmiddels) heeft getekend. Van een deadline waarvoor hij had moeten tekenen, is niet gebleken.
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet overtuigd dat verzoeker de gestelde voorwaarden niet is nagekomen in die zin dat dit tot een beëindiging moest leiden.
16. Het is de voorzieningenrechter daarbij niet duidelijk geworden waarom het college kort na het besluit tot verlenging zo veel gewicht toekende aan genoemde voorwaarden. En evenmin waarom bij die besluitvorming een zienswijze of overleg met de bewindvoerder en/of de gemachtigde niet kon worden afgewacht. Reeds op 3 maart 2025 had deze advocaat (op verzoek van de bewindvoerder) zich ook bij het college per email gemeld. De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat deze advocaat verzoekt om schriftelijke reactie op zijn vragen, hij geeft aan dat er onduidelijkheid is over de rechtspositie van zijn cliënt en over wat er nu gebeurt. Niet duidelijk is geworden waarom de beschikbare informatie niet ter hand is gesteld. Het college heeft ook onvoldoende onderbouwd waarom vastgehouden werd aan telefonisch contact. Vervolgens is de beëindiging en daarmee de ontruiming van de woning doorgezet, terwijl er contact was met een advocaat en mede gelet op de bij het college bekende problematiek van verzoeker en de wetenschap dat er geen andere woning voor hem beschikbaar was, was er voldoende aanleiding om nog niet over te gaan tot het belastende besluit met uithuiszetting als gevolg.
Belangenafweging
17. Nog los van de vraag of het college gelet op het voorgaande voldaan heeft aan de eis van zorgvuldig onderzoek en deugdelijke motivering, ontbreekt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan een zichtbare belangenafweging. Gelet op hetgeen onder r.o 16 is besproken is deze belangenafweging kennelijk niet gemaakt voorafgaand aan het nemen van het belastende besluit.
18. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat het primaire besluit niet zonder meer stand zal kunnen houden in bezwaar.
Conclusie en gevolgen
19.1.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 31 maart 2025 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoeker moet worden behandeld als ware in het bezit van de maatwerkvoorziening beschermd wonen.
19.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.