ECLI:NL:RBNHO:2025:6820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
15.03249925
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van de invoer van cocaïne met een bekennende drugskoerier

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 1260 gram cocaïne. De verdachte, geboren op 19 juni 1984, was op het moment van de zitting gedetineerd in P.I. Alphen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.E. Bauduin, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Vogelaar. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne op 30 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting heeft de verdachte een gedeeltelijke bekentenis afgelegd, maar ontkende hij het medeplegen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen, onder andere op basis van verklaringen van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geen aanleiding gezien om van de oriëntatiepunten voor strafoplegging af te wijken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.032499.25 (P)
Uitspraakdatum: 13 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 april 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op 19 juni 1984 te [geboorteplaats 2],
thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Vogelaar, advocaat te Krommenie, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, mede op grond van de (gedeeltelijk) bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met de hieronder vermelde opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
- (…)
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Nu de verdachte ontkent dat sprake is van medeplegen maar de rechtbank dat wel bewezen acht, zal de rechtbank volstaan met een nadere bewijsoverweging.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) op 30 januari 2025 samen van Curaçao naar Nederland zijn gereisd. In de koffers van zowel de verdachte als [medeverdachte 1] is cocaïne aangetroffen. Een groot aantal kledingstukken in beide koffers was geïmpregneerd met cocaïne.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen de verdachte en [medeverdachte 1] bij de invoer van de cocaïne. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is geweest die de met cocaïne geïmpregneerde kledingstukken in de koffers, waaronder begrepen de koffer van [medeverdachte 1], heeft gedaan. De verdachte ontkent dat [medeverdachte 1] enige wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in haar koffer. De rechtbank volgt deze verklaring van de verdachte niet en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt, dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich meevoert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt wordt alleen afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die wetenschap niet heeft bestaan. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Ondanks hun penibele financiële situatie hebben de verdachte en [medeverdachte 1] samen besloten een reis(je) naar Nederland te maken. [medeverdachte 1] heeft de vliegtickets hiervoor aangeschaft. [medeverdachte 1] heeft de koffer met (geïmpregneerde) kledingstukken met zich meegevoerd. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] moet hebben geweten dat er cocaïne in haar koffer zat.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat de verdachte en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het opzettelijk binnen Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank acht dus bewezen dat de verdachte de cocaïne tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft ingevoerd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de uitzichtloze situatie waarin de verdachte verkeerde door het verlies van zijn ouders. Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen en een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal 1260 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate hoog, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne geregeld strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 7 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Het strafblad weegt daarom noch in het voordeel noch in het nadeel van de verdachte mee.
De op te leggen straf
De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze dienen immers ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht tussen 1000 en 1500 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht tot twaalf maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van bovengenoemde oriëntatiepunten. Alles afwegende is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 47 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. V.J.A. de Weerd en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2025.