ECLI:NL:RBNHO:2025:6822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
15.064451.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor invoer van aanzienlijke hoeveelheid cocaïne met ontkennende verdachte

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 maart 2025 op Schiphol werd aangehouden met een koffer waarin 11.953,6 gram cocaïne was verstopt. De verdachte, een drugskoerier, ontkende te weten dat er cocaïne in zijn bagage zat. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien het gewicht van de koffer en zijn gedrag tijdens de controle. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd en legde een gevangenisstraf van 48 maanden op. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de schending van de verbaliseringsplicht en het ontbreken van een vertaling van het bevel tot inverzekeringstelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de reden van zijn aanhouding en dat er geen schending van zijn belangen was. De opgelegde straf was in lijn met de oriëntatiepunten voor het invoeren van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/064451-25 (P)
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteland] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat, zodat niet kan worden bewezen dat hij opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer daarvan. Op het verweer van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op 2 maart 2025 is de verdachte met een vlucht vanuit Port of Spain, Trinidad & Tobago, aangekomen op de luchthaven Schiphol. Bij een controle van de inhoud van de koffer van de verdachte zijn twaalf pakketten met daarin cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat in de door hem meegevoerde bagage cocaïne zat.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage en daarvoor verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de passagier niet met die inhoud bekend was of had behoren te zijn en dus het (voorwaardelijk) opzet op de invoer ontbreekt.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn koffer zelf thuis heeft ingepakt, dat hierin alleen een winterjas en een paar schoenen zaten en hij deze koffer vervolgens heeft ingecheckt op het vliegveld in Trinidad & Tobago. De verdachte heeft verklaard dat in de tussenliggende periode niemand iets in zijn koffer heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van de verdachte onaannemelijk. Allereerst is zijn verklaring dat hij zijn jas en een paar schoenen niet als handbagage kon meenemen op de vlucht en daarom voor alleen een jas en een paar schoenen een koffer als ruimbagage heeft ingecheckt, ongeloofwaardig. Daarbij komt dat uit het bagagelabel dat was bevestigd aan de koffer van de verdachte blijkt dat de koffer op het moment van inchecken 19 kilogram woog. Dat de koffer op het moment van inchecken alleen een jas en een paar schoenen bevatte, is reeds op grond hiervan ongeloofwaardig. Ook het scenario dat de bijna 12 kilogram cocaïne na het inchecken in de koffer is gedaan door derden is onmogelijk gelet op het feit dat de koffer bij weging op Schiphol 20,3 kilogram woog. Hoewel de oorzaak van het geconstateerde gewichtsverschil niet uit het dossier blijkt, is het gewichtsverschil naar het oordeel van de rechtbank te klein om daaraan verdere conclusies te verbinden.
Daarnaast heeft de verdachte op weg van de gate naar de controleruimte aan de douanemedewerkers gevraagd wat het zou kosten om de andere kant op te kijken zodat hij door kon vliegen naar Letland. Dit vroeg hij voordat de koffer in zijn bijzijn werd geopend en de pakketten werden aangetroffen. Voordat de koffer werd geopend, zei de verdachte bovendien dat de sleutel van het hangslot op de koffer in zijn handbagage zat, om vervolgens te verklaren dat de sleutel toch niet in zijn handbagage zat en dat hij het hangslot ook niet om de koffer had gedaan. Ter terechtzitting heeft de verdachte weliswaar ontkend dat hij dit alles heeft gezegd, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich voerde volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank zal deze verklaring daarom terzijde schuiven. Onder genoemde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt en hij dus vol opzet had op de invoer van de cocaïne.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – indien de rechtbank tot een strafoplegging komt – op het standpunt gesteld dat in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Ten eerste is sprake van schending van de verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv omdat de processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee onduidelijkheden en tegenstrijdigheden bevatten over de oorsprong van de verdenking ten aanzien van de verdachte. Ten tweede heeft de raadsvrouw geconstateerd dat het bevel inverzekeringstelling in strijd met artikel 59 lid 7 Sv niet in de Engelse taal is vertaald. De verdachte heeft hierdoor niet kunnen teruglezen wat de reden van zijn aanhouding was en is hierdoor in zijn belangen geschaad. De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening te houden met het voorgaande en strafvermindering toe te passen.
Verder heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging uit te gaan van de invoer van 9.940,9 gram cocaïne in plaats van 11.953,6 gram, omdat in het proces-verbaal van verdovende middelen van 6 maart 2025 (pagina 107 van het dossier) onjuiste SIN-nummers staan vermeld bij categorieën 3 en 11.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die in het dossier en tijdens het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse gevangenisstraffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
De rechtbank ziet geen reden om bij de strafbepaling uit te gaan van de invoer van 9.940,9 gram cocaïne in plaats van 11.953,6 gram, zoals bepleit door de raadsvrouw. In het proces-verbaal van verdovende middelen van 6 maart 2025 (pagina 107 van het dossier) staan weliswaar onjuiste SIN-nummers vermeld bij categorieën 3 en 11, maar naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een kennelijke verschrijving gelet op het feit dat in hetzelfde proces-verbaal ook de juiste SIN-nummers staan vermeld bij deze categorieën.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 14 mei 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Schending verbaliseringsplicht
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 Sv. In het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 2 maart 2025 staat beschreven dat de douanemedewerkers een tip kreeg van het Douane Landelijk Tactisch Centrum over een mogelijk interessante boeking aan boord was van een vlucht vanuit Port of Spain. Deze boeking stond op naam van de verdachte. De douanemedewerkers hebben de verdachte vervolgens tijdens een gatecontrole gesproken, zijn handbagage gecontroleerd en ruimbagage laten onderzoeken, waarna de cocaïne is aangetroffen. De verdachte is vervolgens overgedragen aan de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten niet gehouden waren de inhoud van die tactische informatie nader te verbaliseren. In het dossier bevinden zich verder onvoldoende aanknopingspunten dat er tegenstrijdige informatie zou zijn die noopt tot nadere verbalisering.
Ontbrekende vertaling van het bevel inverzekeringstelling
De rechtbank is – met de raadsvrouw en de officier van justitie –van oordeel dat het ontbreken van een vertaling van het bevel tot inverzekeringstelling is aan te merken als een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank zal echter volstaan met de enkele constatering dat daarvan sprake is, nu uit het dossier blijkt dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de reden van zijn aanhouding en inverzekeringstelling en ook overigens niet is gebleken dat de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hij kon bij zijn aanhouding immers in het Engels communiceren met de verbalisanten, hij was aanwezig op het moment dat de koffer werd opengemaakt en de twaalf pakketten met cocaïne werden gevonden en hij is bij zijn verhoor voor inverzekeringstelling bijgestaan door een tolk.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 10.000 tot 20.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 tot 60 maanden.
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Elst, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M. Rigter, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.