ECLI:NL:RBNHO:2025:6827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
15.079891.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor invoer van cocaïne met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 maart 2025 op Schiphol cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, een drugskoerier, ontkende opzet te hebben gehad op de invoer van de drugs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn koffer verdovende middelen bevatte. De verdachte had de koffer van een vriend gekregen, met wie hij ruzie had, en had deze niet grondig onderzocht. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 22 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder gezondheidsproblemen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten vanwege de bijzondere omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/079891-25 (P)
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.F. Herrera Villagómez, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft bepleit dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De verdachte is op 14 maart 2025 met een vlucht vanuit Colombia op Schiphol aangekomen. Na aankomst is de bagage van de verdachte onderzocht. In de dubbele bodem van zijn koffer is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er drugs in zijn koffer zat.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage en daarvoor verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt wordt alleen afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de passagier niet met die inhoud bekend was of had behoren te zijn en dus het (voorwaardelijk) opzet op de invoer ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn koffer, kort voorafgaand aan zijn vertrek uit Colombia, heeft gekregen van een vriend, [naam A] . Hij had ruzie met [naam A] vanwege een openstaande schuld. Op het moment dat hij [naam A] vertelde dat hij een reis zou gaan maken, heeft [naam A] hem deze koffer aangeboden ter verrekening van de openstaande schuld. De verdachte heeft de koffer thuis ingepakt met behulp van zijn vrouw. De verdachte heeft verklaard dat hij de koffer niet zelf heeft opgetild en geen onderzoek heeft verricht aan de koffer. Op het moment dat de verdachte in China zou aankomen, zou hij contact moeten opnemen met [naam A] en dan contactgegevens van een persoon krijgen.
Door de koffer en de inhoud daarvan niet te onderwerpen aan een grondig onderzoek of op andere wijze nader onderzoek te doen naar de gang van zaken rondom (de verkrijging van) de koffer en de inhoud daarvan, terwijl daartoe gelet op voornoemde omstandigheden alle aanleiding voor was, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn koffer verdovende middelen zou bevatten. In het bijzonder acht de rechtbank daarbij van belang dat de verdachte is gaan reizen met een koffer van een vriend met wie hij ruzie had en met wie hij vervolgens, na aankomst in China, wederom contact moest opnemen, dit alles zonder nadere vragen te stellen of onderzoek te doen naar de inhoud van de koffer. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Zuid-Amerikaanse landen per vliegtuig veel verdovende middelen naar andere landen worden gesmokkeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzet (in voorwaardelijke vorm) heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) af te wijken en een gevangenisstraf op te leggen van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een blanco strafblad heeft en kampt met gezondheidsproblemen, welke sinds zijn detentie zijn verergerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.011,3 gram cocaïne. Harddrugs, waaronder cocaïne, bevatten voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stoffen. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 14 mei 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor de invoer van harddrugs. De LOVS-oriëntatiepunten vermelden voor de invoer van tussen de 2.000 en 3.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting, waaronder zijn medische situatie, aanleiding om in het voordeel enigszins af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
22 (tweeëntwintig)
maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.