3.3.2Bewijsmotivering
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, voor zover hier relevant, stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte heeft samen met zijn echtgenote en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in de periode van 16 september 2014 tot en met 30 november 2021 een bijstandsuitkering van de gemeente Haarlem ontvangen, naar de norm voor gehuwden. De verdachte en [medeverdachte] hebben ten tijde van hun aanvraag bij de gemeente aangegeven een eigen woning te bewonen op de [adres B] in Haarlem.
Uit een naar aanleiding van een fraudemelding van december 2018 ingesteld rechtmatigheidsonderzoek van de Sociale Recherche van de gemeente Haarlem, dat is overgegaan in een opsporingsonderzoek, is samengevat en voor zover hier van belang het volgende naar voren gekomen.
De woningen
Uit onderzoek in Stroomlijn volgt dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode dat zij bijstand ontvangen een tweede woning in eigendom hebben. Zij zijn namelijk beiden voor de helft eigenaar van de woningen op de adressen [adres A] in Haarlem en [adres B] in Haarlem. De woningen zijn respectievelijk in 2001 en 2006 door hen gekocht.
De woning op het adres [adres A] is gedurende nagenoeg de gehele periode dat de verdachte en [medeverdachte] bijstand ontvangen, verhuurd aan derden. In de uit het onderzoek gebleken huurovereenkomsten staat [medeverdachte] vermeld als verhuurder. De huurinkomsten zijn deels contant ontvangen door de verdachte of [medeverdachte] en deels ontvangen op de ABN AMRO-rekening eindigend op * [bankrekening A] op naam van [medeverdachte] .
Verder is vanaf 2018 sprake van overwaarde van de woning op het adres [adres A] in Haarlem en vanaf 2019 ook van de woning op het adres [adres B] in Haarlem.
Bankrekeningen en creditcardrekeningen
Uit onderzoek in Suwinet blijkt dat bij de Belastingdienst meerdere bankrekeningnummers en twee creditcardrekeningen op naam van de verdachte of op naam van [medeverdachte] staan. Ook zijn de verdachte en [medeverdachte] gemachtigden van twee bankrekeningen op naam van hun zoon. Uit nadere analyse van de afschriften van de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] blijkt dat in de periode van september 2014 tot en met september 2019 kasstortingen en bijschrijvingen tot een totaalbedrag van € 26.436,- op de ING-rekening van de verdachte worden ontvangen. Verder worden in de periode van september 2014 tot en met juli 2019 kasstortingen en bijschrijvingen tot een totaalbedrag van € 183.084,65 ontvangen op de ABN AMRO-rekeningen van de verdachte of [medeverdachte] .
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van eerst de Wet werk en bijstand (WWB) en later de Participatiewet (PW) is een belanghebbende verplicht op verzoek of uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op het recht op bijstand.
Inlichtingenverplichting
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van een schending van de in artikel 17, eerste lid, WWB respectievelijk PW neergelegde inlichtingenverplichting.
Om in aanmerking te komen voor bijstand hebben de verdachte en [medeverdachte] op 16 september 2014 een digitaal aanvraagformulier ingediend. In dit aanvraagformulier wordt onder meer gevraagd een opgave te doen van de inkomsten, bezittingen en bankrekeningen van de aanvrager. De verdachte en [medeverdachte] hebben aangegeven dat zij een eigen woning aan de Professor Kouwerstraat bewonen. Verder hebben zij alleen een auto, twee schulden en een ING-rekeningnummer eindigend op * [bankrekeningnummer C] vermeld. Onder de verschillende vragen ten aanzien van inkomen en inkomsten staat niets vermeld. Verder hebben de verdachte en [medeverdachte] over de periode van 17 september 2014 tot en met 31 mei 2016 meerdere inkomstenverklaringen ondertekend. Ook hebben zij in de periode van 9 maart 2016 tot en met 20 juli 2020 meerdere aanvraagformulieren bijzondere bijstand ondertekend. In deze inkomstenverklaringen en aanvraagformulieren wordt steeds gevraagd of in de betreffende periode inkomsten zijn ontvangen en of het vermogen van de aanvrager(s) is toegenomen. Deze vragen hebben de verdachte en [medeverdachte] telkens beantwoordt met "nee". In de aanvraagformulieren bijzondere bijstand wordt bovendien verzocht alle bank- en spaarrekeningen op te geven. Daarnaast wordt vermeld dat het niet op tijd, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens kan leiden tot een maatregel op de uitkering of strafvervolging dan wel tot stopzetting dan wel terugvordering van de uitkering. Verder wordt vermeld dat de rechthebbende alle omstandigheden dient te melden die van invloed kunnen zijn op de uitkering. Ook in de toekenningsbeslissing van 8 juli 2016 staat expliciet: “u geeft wijzigingen in uw persoonlijke, financiële of gezinssituatie door”.
Uit geen van de hiervoor genoemde formulieren blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] het eigendom van de woning aan de [adres A] in Haarlem, de genoten huurinkomsten of de overwaarde over de woningen hebben medegedeeld aan de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid en later de afdeling Werk en Inkomen en de Sociale Dienst van de gemeente Haarlem. De verdachte en [medeverdachte] hebben ook geen melding gedaan van meerdere bankrekeningen en creditcardrekeningen op hun naam en dat zij gemachtigden waren van twee bankrekeningen op naam van hun zoon. De verdachte en [medeverdachte] hebben evenmin de kasstortingen en bijschrijvingen op de ING- en ABN-AMRO bankrekeningen tot totaalbedragen van respectievelijk € 26.436,- en € 183.084,65 gemeld.
De verdachte wist dan wel moest redelijkerwijs vermoeden dat deze gegevens relevant zijn voor de hoogte en de duur van de bijstandsuitkering. Deze gegevens zijn immers onmiskenbaar van belang voor het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering. De verdachte en [medeverdachte] hadden dan ook van (de eigendom en waarde van) beide woningen, de huurinkomsten van de [adres A] , al hun bank- en creditcardrekeningen en de hierop ontvangen kasstortingen en bijschrijvingen melding moeten maken. Door geen mededeling te doen van deze gegevens, hebben de verdachte en [medeverdachte] niet voldaan aan de inlichtingenverplichting.
Opzettelijk nalaten van de melding
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het nalaten van het melden van voornoemde gegevens door de verdachte en [medeverdachte] opzettelijk is gebeurd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft geschonden. De formulieren zijn verkeerd ingevuld door de door hen ingeschakelde jurist en de verdachte en [medeverdachte] hebben enkel hun handtekening hieronder gezet. Daarnaast ging de verdachte ervan uit dat de gemeente op de hoogte was van het bezit van de tweede woning en de huurinkomsten, gelet op het feit dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat namens hem en [medeverdachte] op 21 oktober 2014 een e-mail naar de gemeente was verstuurd, waarin hiervan melding wordt gemaakt. Tot slot waren andere afdelingen binnen de gemeente op de hoogte van de woning aan de [adres A] en de uit de verhuur van deze woning.
De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt voorop dat de verdachte de formulieren, die hij naar eigen zeggen niet zelf heeft ingevuld, wel heeft ondertekend. Daarmee is de verdachte verantwoordelijk voor de inhoud van die formulieren. De enkele omstandigheid dat een ander de formulieren voor hem zou hebben ingevuld, ontslaat de verdachte niet van de verplichting om de inhoud van de door hem ondertekende formulieren op juistheid te controleren.
Daarnaast stelt de rechtbank, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2025, vast dat de e-mail van 21 oktober 2014 niet daadwerkelijk naar de gemeente is verzonden, zodat ook op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat de inkomsten en bezittingen aan de Sociale Dienst van de gemeente Haarlem zijn gemeld. Bovendien ontslaat de omstandigheid dat een andere afdeling van de gemeente bekend was met het eigendom van de woning, zoals de afdeling die over het verlenen van vergunningen gaat, de verdachte en [medeverdachte] niet van de verplichting om melding te maken van beide woningen en de inkomsten uit verhuur van de [adres A] . Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier blijkt dat deze huurinkomsten wisselden waardoor sprake is van een wijziging van inkomsten wat de verdachte en [medeverdachte] ook hadden moeten melden.
Door de inhoud van de formulieren niet op juistheid te controleren, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust het risico op schending van de inlichtingenverplichting aanvaard en opzettelijk, want met voorwaardelijk opzet, niet aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting voldaan.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De verdachte en [medeverdachte] hebben over een periode van zeven jaren gezamenlijk bijstand ontvangen, waardoor de inlichtingenverplichting ook op [medeverdachte] rustte. Zij hadden dan ook gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de wettelijke verplichtingen met betrekking tot deze uitkering. Dat wordt onderstreept door het feit dat zij de hiervoor besproken formulieren telkens beiden hebben ondertekend. Bovendien is gebleken dat zij gedurende deze periode van zeven jaren steeds een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat [medeverdachte] een actieve rol heeft gehad bij de verhuur van de woning op het adres [adres A] in Haarlem. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] .
Conclusie
Het vorenstaande betekent dat de verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van het eigendom van de woning op het adres [adres A] in Haarlem, de uit verhuur van deze woning verkregen inkomsten, de overwaarde op de woningen, de ten laste gelegde bank- en creditcardrekeningen en de kasstortingen en bijschrijvingen ontvangen op die bankrekeningen. Dat betekent dat hij zijn inlichtingenverplichting op grond van de WWB en de PW heeft geschonden. De verdachte heeft dit, samen met [medeverdachte] , bovendien met opzet gedaan. Het ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.