ECLI:NL:RBNHO:2025:6846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
15.259759.23, 15.261367.24 en 15.319345.24 ttz gev
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, maar veroordeling voor bedreiging, vernielingen en mishandeling met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging, vernielingen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer had gecreëerd. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor bedreiging, het voorhanden hebben van een vuurwapen, meerdere vernielingen en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 5 oktober 2023 de ex-partner [slachtoffer 1] had bedreigd door een vuurwapen te tonen en dat hij op 26 mei 2023 meerdere goederen van haar had vernield. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan het mishandelen van [slachtoffer 2] op 27 september 2024. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een contact- en locatieverbod voor 5 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de slachtoffers en dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar moesten zijn. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/259759-23, 15/261367-24 en 15/319345-24 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 mei 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen en gedetineerd op het adres
[adres] (Justitieel Complex Zaanstad)
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, en mr. M.C. van Megen, advocaat van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/259759-23)
1.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 05 oktober 2023 tot en met 06 oktober te Purmerend een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN (Fabrique Nationale), kaliber 9mm. zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 05 oktober 2023 tot en met 06 oktober te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- (in de middag van 05 oktober 2023) op straat, terwijl verdachte en voormelde [slachtoffer 1] elkaar passeerden, een kolf van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen, en/of
- (in de nacht van 06 oktober 2023) voorzien van een vuurwapen naar het huis van [slachtoffer 1] te gaan, en/of
- aan te bellen bij deze [slachtoffer 1] , en/of
- deze [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "ik ga iedereen dood maken" en/of "ik sla je tanden uit je momnd" en/of woorden van gelijke aard en/of strekking;
(parketnummer 15/261367-24)
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Purmerend, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Purmerend, opzettelijk en wederrechtelijk één halsketting en/of één (stel) airpods en/of twee althans één fiets(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 15/319345-24)5.
hij op of omstreeks 27 september 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen:
- met zijn handen de keel/hals van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en dichtgeknepen en (gedurende langere tijd) dichtgeknepen gehouden en
- de coltrui van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en gedraaid, waardoor die [slachtoffer 2] geen lucht meer kon krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen:
- met zijn handen de keel/hals van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en dichtgeknepen en (gedurende langere tijd) dichtgeknepen gehouden en
- de coltrui van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en gedraaid, waardoor die [slachtoffer 2] geen lucht meer kon krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 27 september 2024 te Purmerend [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- een of meerdere malen tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- een of meerdere malen te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen).

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 5 primair en tot bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4, 5 subsidiair en 6.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 2, 3, 5 en 6. De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 betoogd dat alleen de vernieling van één fiets kan worden bewezen en dat vrijspraak dient te volgen voor vernieling van de overige goederen zoals genoemd in de tenlastelegging. Wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 5
Inleiding
Op 27 september 2024 omstreeks 18:22 uur kregen verbalisanten Brown en Dickhoff een melding dat de verdachte, waarmee aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) destijds een relatie had, aan het doordraaien was in de woning van [slachtoffer 2] . De verbalisanten gingen ter plaatse en troffen daar de verdachte en [slachtoffer 2] aan. In de woning waren geen andere personen aanwezig. De verbalisanten zagen dat [slachtoffer 2] angstig en emotioneel uit haar ogen keek en huilde. In een gesprek met één van de verbalisanten verklaarde [slachtoffer 2] dat zij haar relatie met de verdachte wilde beëindigen en dat hij haar in de slaapkamer heeft gewurgd. De politie heeft waargenomen dat [slachtoffer 2] rode striemen van ongeveer 2 centimeter breed rondom haar keel had. Op 1 oktober 2024 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling en poging doodslag en op 15 oktober 2024 is zij daar aanvullend over verhoord. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte met beide handen haar keel heeft vastgepakt en dichtgeknepen. Op het moment dat [slachtoffer 2] dacht bijna bewusteloos te raken, liet de verdachte haar los. Hierna heeft de verdachte [slachtoffer 2] nog twee keer proberen te wurgen door haar coltrui vast te pakken en deze in een kruis te draaien, waardoor zij geen lucht meer kreeg.
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en subsidiair aan poging tot zware mishandeling.
De verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft gewurgd. De raadsman heeft primair betoogd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 2] dat de verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling moet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van/aan [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte ‘vol’ opzet had op een van deze gevolgen.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als de kans dat een gevolg zal intreden aanmerkelijk te noemen is en de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Dit laatste wordt aangenomen als de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van/aan [slachtoffer 2] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze ook heeft aanvaard.
Conclusie
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] en het bij haar geconstateerde letsel leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn handen de keel/hals van [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en dichtgeknepen en de coltrui van [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en gedraaid waardoor [slachtoffer 2] tijdelijk geen althans minder lucht kon krijgen.
In het NFI-rapport van 28 november 2024 wordt de kans op overlijden of blijvende hersenschade als gevolg van het dichtknijpen dan wel snoeren van de keel afhankelijk gesteld van meerdere factoren, waaronder de duur van het geweld, het één- dan wel tweezijdig dichtdrukken van halsslagaders, het mechanisme waardoor de verstikking optreedt, de mate waarin nog passage van lucht mogelijk is en van de fysieke conditie van het slachtoffer. Bij volledige, ononderbroken belemmering van de ademhaling en/of de bloedtoevoer naar de hersenen, kan de dood intreden na meerdere minuten.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het strafdossier onvoldoende informatie over voornoemde factoren om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld hoe lang en met welke kracht de verdachte de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen of gesnoerd. Daarnaast heeft het NFI op basis van het beschikbare foto- en filmmateriaal niet kunnen vaststellen of er ook letsel aanwezig was op de rechterzijde van de hals van [slachtoffer 2] . Ook konden eventuele stuwingsverschijnselen, zoals puntbloedinkjes in de bindvliezen van de ogen, niet geobjectiveerd worden. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet bewezen worden verklaard dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van/aan [slachtoffer 2] .
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 2
Inleiding
Op 6 oktober 2023 omstreeks 01:35 uur kreeg de politie een melding van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) dat de verdachte, haar ex-partner, voor haar woning aan de [adres 1] in Purmerend stond. In de melding verklaarde [slachtoffer 1] dat de verdachte een vuurwapen bij zich had. Zij wist dit omdat, zo verklaarde zij die nacht aan de politie, zij hem eerder die dag had gezien en hij toen een vuurwapen aan haar had getoond. Omstreeks 01:40 uur waren verbalisanten Molenaar en Keesman ter plaatse waarna de verdachte werd aangehouden. Tijdens de aanhouding is bij de verdachte een vuurwapen aangetroffen. Ter plaatse en in de aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij de verdachte overdag, op 5 oktober 2023 omstreeks 14:00 uur, in de [adres 1] zag lopen. Zij reed toen in haar auto langs hem en zag dat hij op dat moment zijn zwarte Nike pak omhoog deed waardoor zij in zijn broeksband het handvat van een pistool zag zitten, waarna zij snel is doorgereden. Op 6 oktober 2023 omstreeks 01:30 uur werd er aangebeld bij de woning van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zag dat de verdachte voor de voordeur stond en heeft toen de politie gebeld. De verdachte heeft haar toen met woorden bedreigd, aldus [slachtoffer 1] .
De verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd door op 5 oktober 2023 in de middag de kolf van zijn vuurwapen aan haar te tonen en in de nacht van 5 op 6 oktober 2023 met een vuurwapen naar haar woning te gaan, daar aan te bellen en haar verbaal te bedreigen.
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd. Ten aanzien van de bedreiging in de middag van 5 oktober 2023 heeft de raadsman primair betoogd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] en subsidiair dat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging. Ten aanzien van de bedreiging in de nacht van 6 oktober 2023 heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte het wapen heeft getoond en dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij haar verbaal heeft bedreigd.
Partiële vrijspraak bedreiging 6 oktober 2023
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat de verdachte in de nacht van 6 oktober 2023 [slachtoffer 1] heeft bedreigd. Daartoe overweegt de rechtbank dat zowel [slachtoffer 1] als haar zoon hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat de verdachte op dat moment een vuurwapen bij zich had. Daarnaast komt de verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte haar verbaal heeft bedreigd niet overeen met de verklaring van haar zoon, die tegenover de politie heeft verklaard dat de verdachte geen bedreigingen naar zijn moeder heeft geuit en dat hij zijn moeder bij de ramen heeft weggehouden.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van de bedreiging op 6 oktober 2023.
Bedreiging 5 oktober 2023
Op grond van artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, in dit geval [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring is nodig dat de aangifte van [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in ander bewijs (steunbewijs). In een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat sprake is geweest van bedreiging met een vuurwapen en er geen getuigen van het incident zijn, moet de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] toetsen en vervolgens beoordelen of voor die verklaring voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de verdachte haar op 5 oktober 2023 heeft bedreigd. Aan de betrouwbaarheid van haar verklaring draagt bij de verklaring van [getuige 1] . [getuige 1] , een ex-partner van de verdachte, heeft verklaard dat zij en [slachtoffer 1] allebei last hebben van de verdachte en elkaar daarom op de hoogte houden. [getuige 1] verklaart dat zij op 5 oktober 2023 contact heeft gehad met [slachtoffer 1] , omdat [slachtoffer 1] de verdachte op straat had zien lopen met een vuurwapen in zijn broek. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en zal deze daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte haar op 5 oktober 2023 met een vuurwapen heeft bedreigd, voldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Molenaar en Keesman blijkt dat de verdachte in de nacht van 5 op 6 oktober 2023 (omstreeks 01:40 uur) met een vuurwapen voor de deur van [slachtoffer 1] stond. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] in haar melding van 01:35 uur die nacht tegen de politie heeft gezegd dat de verdachte een vuurwapen bij zich zou hebben, terwijl zij dat vuurwapen niet heeft gezien op het moment dat zij de melding deed.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, mede gelet op het korte tijdsverloop tussen het zien en het aantreffen van het wapen voldoende ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 1] om de bedreiging op 5 oktober 2023 wettig en overtuigend bewezen te achten.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet had op de bedreiging van [slachtoffer 1] . Dit verweer slaagt niet. Op basis van de aangifte stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn Nike pak bewust omhoog heeft getrokken toen hij [slachtoffer 1] zag, waardoor zijn vuurwapen voor haar zichtbaar werd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, in de periode voorafgaand aan 5 oktober 2023, verschillende geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte, mede in het licht bezien van eerder gewelddadig gedrag van de verdachte tegenover [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat het tonen van het vuurwapen moet worden aangemerkt als zozeer gericht op het bedreigen van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte hier opzet op had.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 oktober 2023 te Purmerend een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN (Fabrique Nationale), kaliber 9mm., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 5 oktober 2023 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- op straat, terwijl verdachte en voormelde [slachtoffer 1] elkaar passeerden, een kolf van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen;
3.
hij op 26 mei 2023 te Purmerend, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 26 mei 2023 te Purmerend, opzettelijk en wederrechtelijk één halsketting en één stel AirPods en één fiets, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield en/of beschadigd;
6.
hij op 27 september 2024 te Purmerend [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- tegen het lichaam te slaan en
- te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 6:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van éénentwintig maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan de verdachte een contactverbod met de twee slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor een gedeelte van Purmerend op te leggen voor de duur van vijf jaren, beide in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en deze vrijheidsbeperkende maatregelen direct uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om daarnaast drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daaraan geen bijzondere voorwaarden te verbinden. Wat betreft de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte bereid is zich te houden aan het contactverbod. De raadsman heeft verzocht het locatieverbod voor (een gedeelte van) Purmerend niet op te leggen, omdat de verdachte daar zijn sociale netwerk heeft. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde maatregelen niet kan worden bevolen, omdat niet is voldaan aan de vereisten daarvoor.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 26 mei 2023 zijn ex-partner [slachtoffer 1] bedreigd met de dood en meerdere goederen van haar vernield. Op 5 oktober 2023 heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] door haar de kolf van een vuurwapen te tonen. Door zo te handelen heeft de verdachte bij [slachtoffer 1] gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Met het plegen van de vernielingen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom. Dergelijke feiten leveren naast financiële schade veel overlast en ergernis op bij de gedupeerde.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 27 september 2024 schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 2] , met wie hij destijds een relatie had. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en bij haar pijn en letsel veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het voorhanden hebben van vuurwapens leidt immers gemakkelijk tot het gebruik ervan. Daarnaast draagt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd en ongecontroleerd aanwezig hebben van een vuurwapen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het volgende. De verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan (ex-)partnergeweld. Daarnaast geldt ten aanzien van de onder 3, 4 en 6 bewezen verklaarde feiten dat deze hebben plaatsgevonden in of nabij de woning van de slachtoffers, een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Tot slot heeft de verdachte het onder 6 bewezen verklaarde feit begaan, terwijl hij op dat moment in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 25 februari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 april 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat bij een bewezenverklaring van de huidige tenlastelegging sprake is van een (delict)patroon van huiselijk geweld en agressief gedrag. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren, het alcoholgebruik en de houding van de verdachte als risico-verhogende factoren. Daarnaast is bij de verdachte geen sprake van zelfreflectie en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen aandeel in relatieproblemen. Ook zijn er problemen op het gebied van financiën en huisvesting. Het recidiverisico wordt dan ook ingeschat als hoog. Verder vermeldt de reclassering dat de verdachte tijdens het schorsingstoezicht in 2024 onvoldoende heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden. De verdachte was niet gemotiveerd en had een afwijzende houding ten opzichte van hulpverlening vanuit Exodus en de geestelijke gezondheidszorg, waardoor deze hulpverleningstrajecten zijn mislukt. De verdachte heeft tot op heden een sterke aversie tegen reclasseringstoezicht. Hierdoor kan het recidiverisico niet worden teruggedrongen tot een aanvaardbaar niveau. Gelet op de ontkennende houding van de verdachte ten aanzien van het huiselijk geweld en het gebrek aan motivatie voor gedragsverandering, wordt een reclasseringstraject op dit moment niet uitvoerbaar geacht. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusie
De aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten maken dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf passend vindt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
achttien maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten vier maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten tegen aangeefsters in deze zaak, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de duur van vijf jaar. Deze maatregel houdt in dat:
  • de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ; en
  • de verdachte zich niet zal ophouden in het gedeelte van Purmerend zoals weergegeven en omschreven op de als bijlage 1 bij dit vonnis opgenomen kaart.
De rechtbank zal bevelen dat iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel bevelen, omdat er - gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend jegens de slachtoffers zal gedragen.

7.Het beslag

Onder de verdachte is in beslag genomen:
  • 1 STK Pistool;
  • 1 STK Patroon;
  • 1 STK Munitie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Pistool;
  • 1 STK Patroon;
  • 1 STK Munitie;
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade wordt gevorderd wegens het lichamelijk letsel en de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie en de Rotterdamse Schaal heeft de officier van justitie verzocht om de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor deze feiten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de hoogte van de vergoeding te matigen en bij het bepalen daarvan uitsluitend rekening te houden met de feiten en omstandigheden die in deze zaak aan de orde zijn. Daarnaast dient de hoogte van de vergoeding te worden gematigd, omdat op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld of bij de benadeelde partij daadwerkelijk PTSS is gediagnosticeerd.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen onder meer in het geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Omdat [slachtoffer 2] door het onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering. De rechtbank is bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding uitgegaan van de onder 6 bewezen gedragingen. Hierbij heeft zij ook - in enige mate - gelet op de context waarin deze gedragingen hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen.
De rechtbank zal de vordering - gelet op de onderbouwing daarvan en naar maatstaven van billijkheid - gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
8.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake parketnummer 15/259759-23
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade wordt gevorderd wegens de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie en de Rotterdamse Schaal heeft de officier van justitie verzocht om de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor dit feit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast, zodat om die reden niet-ontvankelijkheid moet volgen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de hoogte van de vergoeding te matigen en bij het bepalen daarvan uitsluitend rekening te houden met de feiten en omstandigheden die in deze zaak aan de orde zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij zal daartoe in beginsel voldoende concrete gegevens moeten overleggen, op basis waarvan het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Daarvan is in deze zaak geen sprake, aangezien de benadeelde partij geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel.
De rechtbank overweegt dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon moet worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Anders dan de benadeelde partij heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit (bedreiging) niet meebrengen dat de nadelige gevolgen voor [slachtoffer 1] zozeer voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De conclusie is dan ook dat er geen grondslag bestaat voor vergoeding van immateriële schade.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
8.3.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake parketnummer 15/261367-24
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 1.749,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit € 350,- voor de fiets, € 149,95 voor de AirPods 2 en € 250,- voor de ketting. De gestelde immateriële schade bedraagt € 1.000,- en wordt gevorderd wegens de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie en de Rotterdamse Schaal heeft de officier van justitie verzocht om de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de hoogte van de vergoeding te matigen en bij het bepalen daarvan uitsluitend rekening te houden met de feiten en omstandigheden die in deze zaak aan de orde zijn. De raadsman ziet eveneens aanleiding tot matiging gelet op het aandeel van de benadeelde partij in haar confrontatie met de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat een onderbouwing van de gestelde schade ontbreekt, maar dat vaststaat dat als rechtstreeks gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde feit schade is ontstaan aan de hiervoor genoemde goederen (fiets, AirPods en een ketting). De rechtbank begroot deze schadeposten schattenderwijs op € 200,- voor het repareren van de fiets, € 149,95 voor het vervangen van de AirPods en € 50,- voor het repareren van de ketting.
De vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Voor het overige (materiële) gedeelte zal de vordering worden afgewezen.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor in paragraaf 8.2 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het onder 3 bewezenverklaarde feit (bedreiging) niet meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Er bestaat dan ook geen grondslag voor de vergoeding van immateriële schade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ), ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding, steeds de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Tot slot dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden gemaakte kosten worden voor elke benadeelde partij begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 300, 350 Sr;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
Oplegging straf
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vrijheidsbeperkende maatregelen
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in het gebied zoals weergegeven op het kaartje dat als bijlage I aan dit vonnis is gehecht;
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
Beslag
onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool;
  • 1 STK Patroon;
  • 1 STK Munitie;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 750,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 15 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake parketnummer 15/259759-23
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake parketnummer 15/261367-24
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 399,95als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 399,95, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 7 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.